Lessen uit Israël
Israël telt het grootste aantal start-ups ter wereld en loopt voorop in technologisch onderzoek. Maar zo’n voorsprong heeft natuurlijk invloed op de samenleving. ‘Je hebt een systeem nodig dat de gehele gemeenschap laat meeprofiteren van de technologische opmars.’
Een zonnig klimaat, glimmende torens tussen pittoreske huizen, zelfbewuste inwoners en een levendige gay scene – het is niet voor niets dat Tel Aviv wel het San Francisco van het Europese continent wordt genoemd. De stad is een gewilde bestemming geworden voor hipsters die ook naar Istanbul, Berlijn of Stockholm reizen. Er hangt een aan Silicon Valley verwante sfeer van bestudeerde casualness – van snel, slim en toch relaxed, van peperduur organic en een aanstekelijk soort levensvreugd.
En er is nóg een overeenkomst met San Francisco: de regio rond Tel Aviv is uitgegroeid tot een van de vooraanstaande pleisterplaatsen van de technologie-industrie. Alle belangrijke technologiebedrijven ter wereld zijn er gevestigd. De ict-industrie is de grootste werkgever in het land, goed voor ruim zeven procent van het nationaal product. Microsoft is een mooi voorbeeld. Het bedrijf heeft ter plekke zoveel Israëliërs in dienst dat ceo Steve Ballmer het ooit net zozeer Israëlisch als Amerikaans noemde.
De banden met de Verenigde Staten zijn innig, zoals iedereen weet. Ze zijn politiek, religieus en economisch van aard. Het leeuwendeel van de buitenlandse investeringen komt uit de Verenigde Staten. Maar samenwerking op het gebied van technologie berust ook, en misschien wel voornamelijk, op inhoud. Toen de stad New York besloot een eigen opleiding te beginnen voor slimmeriken in de informatietechnologie kreeg een Amerikaans/Israëlisch consortium de felbegeerde opdracht. Op Roosevelt Island verrijst nu Cornell NYC Tech, een honderd miljoen dollar kostende masteropleiding, opgezet door Cornell University en het Israëlische Technion. Deze laatste is een goed aangeschreven technische universiteit in Haifa, op nog geen honderd kilometer van Tel Aviv, met meerdere Nobelprijswinnaars in de gelederen en bijna dertienduizend geziene studenten.
Israël loopt niet alleen voorop in technologisch onderzoek en toepassing, het heeft een tweede troef: een cultuur van ondernemerschap. Dit vertaalt zich in een opvallend aantal start-ups: nieuwe, kleine, technologisch geavanceerde bedrijfjes, die een enkele keer uitgroeien tot ondernemingen van formaat. Apple, Google en Facebook kochten vorig jaar elk zo’n succesvol doorontwikkelde start-up. De aanschaf van Waze, een app die actuele verkeersinformatie biedt op basis van data van miljoenen aangesloten automobilisten, sprak daarbij het meest tot de verbeelding, want Google telde er ruim een miljard dollar voor neer.
Aan iedereen die wil luisteren vertellen Israëliërs nu dat hun land het hoogste aantal start-ups ter wereld telt; de schattingen variëren van 3500 tot vijfduizend hightechbedrijven op een bevolking van acht miljoen inwoners. Die zijn niet allemaal even succesvol, maar de mentaliteit van bouwen en je nek uitsteken is bij allen aanwezig. Israël noemt zichzelf dan ook een Start Up Nation, naar de titel van een boek dat twee Amerikaanse politiek analisten schreven over dit fenomeen.
Israëls ervaringen laten zien hoe technologische voorsprong de politieke positie van een land verandert, ook internationaal. Het land is een populaire bestemming geworden voor onderzoekers van economische succesfactoren. De combinatie van technologische deskundigheid en individueel ondernemerschap spreekt tot de verbeelding. Van over de hele wereld vliegen belangstellenden in om te achterhalen hoe Israël en Tel Aviv dit voor elkaar hebben gekregen. Welk beleid kan helpen om innovatie en ondernemerschap te stimuleren? Nu de economie steeds sneller verandert en de levensduur van bedrijven korter wordt, zoeken beleidsmakers het antwoord in het vergroten van weerbaarheid en ondernemerschap van burgers – zie bijvoorbeeld het recente wrr-rapport Naar een lerende economie. Het zijn eigenschappen die je juist bij startende ondernemers vaak aantreft. En dus geldt Israël internationaal als een voorbeeld, waar menige delegatie graag op bezoek komt.
Maar Israëls internationale positie verandert ook op een andere manier. De technologie van het land is inmiddels zo gewild dat opkomende naties de Israëliërs met open armen ontvangen, zonder veel acht te slaan op haar nederzettingenpolitiek of andere omstreden kwesties. The Financial Timesbeschreef begin dit jaar hoe president Simon Peres op bezoek was in Mexico op hetzelfde moment dat de Europese Unie overhoop lag met het kabinet van Netanyahu over de voorwaarden voor een lening aan Israël. De EU-diplomaten dwongen af dat de betreffende lening niet zou worden aangewend voor nederzettingen in de Westoever, de Golanhoogte of Oost-Jeruzalem. Tegelijkertijd ontving Carlos Slim, de rijkste man ter wereld, Peres met de uitspraak: ‘Ik weet dat Israël op het punt van nieuwe technologie een wereldleider is.’
En terwijl sommige landen en bedrijven – laatst nog pensioenfonds pggm – met boycots Israël tot aanpassing van haar politiek willen dwingen, staat China klaar om, zoals een anonieme bron de FT toevertrouwde, over drie dingen te praten: technologie, technologie en technologie, zonder de Palestijnse kwestie überhaupt aan te roeren.
Het onderstreept de stelling van de Indiaas-Amerikaanse politiek denker Parag Khanna, die beweert dat de nieuwe technologische revolutie tot nieuwe mondiale verhoudingen leidt. In de slipstream van de Nexus Conferentie, waar hij een van de sprekers was, zei Khanna: ‘Omvang was heel lang een dominante factor in de internationale verhoudingen. Dat doet er nu minder toe. Je kunt wel groot zijn, maar dat maakt je nog niet tot een leidende natie. Je moet een bron van technologie en innovatie zijn.’
Juist die positie voedt de trots die in Tel Aviv bijna tastbaar aanwezig is. Het wemelt in de stad van de hijskranen, de prijzen van onroerend goed schieten omhoog. Restaurants zitten mudvol, het is vechten om een plaatsje. De cafés in het hippe havengebied zijn gevuld met jonge professionals, kletsend en werkend aan de laptop. Dynamische vrolijkheid overheerst in het straatbeeld. Alleen de vele mannelijke en vrouwelijke soldaten tussen het publiek herinneren aan het feit dat Israël nog steeds in oorlog is met de haar omringende landen.
Er is natuurlijk een direct verband tussen de technologische voorsprong van Israël en de militaire situatie van het land. Resultaten van militair onderzoek vinden vroeger of later een toepassing in de samenleving. Het internet, de zelfrijdende auto en de drone waren er niet geweest zonder onderzoek dat door het Amerikaanse leger is gefinancierd. Zo is er ook een wisselwerking tussen het Israëlische leger, universiteiten en het deels uit start-ups bestaande bedrijfsleven. Israël steekt veel geld in de ontwikkeling van geavanceerde cybersecurity. Er is grote deskundigheid opgebouwd in de analyse van big data. Dienstplichtige jongeren die in het leger dit soort kennis opdeden, konden die, eenmaal terug in het burgerbestaan, gebruiken voor start-ups, waar het leger dan soms weer mee samenwerkt. Een van de oprichters van Waze, Uri Levine, zou zijn loopbaan zijn begonnen als militaire-software-ontwikkelaar. MIT Technology Review formuleerde deze verwevenheid recentelijk als: het Israëlische militair/ondernemerscomplex bezit Big Data. Wie in dit geval precies eigenaar is van wat blijft dus onduidelijk.
Toch is deze innige samenwerking niet de belangrijkste factor voor Israëls succes op technologisch gebied, betogen de joods-Amerikaanse politiek analisten Dan Senor en Saul Singer in hun boek Start Up Nation. Het leger in Israël brengt nog iets anders voort: intensieve samenwerking en diepe lotsverbondenheid. Dat houdt verband met de intensieve algemene dienstplicht. Deze geldt voor jongens én meisjes en duurt tweeënhalf tot drie jaar. Al die tijd verblijft de dienstplichtige in dezelfde groep. Ook na die periode blijft de groep intact, want reservisten kunnen nog vele jaren later worden opgeroepen en ondergaan daarom jaarlijks een of meer weken groepstraining.
Onder deze druk worden (vroege) huwelijken en levenslange vriendschappen gesmeed. In dienst ben je in gevaarlijke situaties geheel op elkaar aangewezen. Zoiets creëert een band waar geen studentenvereniging tegenop kan en die, in tegenstelling tot bij een studentenvereniging, door vele lagen van de bevolking trekt. Wie kies je als zakenpartner? Precies, je beste maat. En wie durft nee te zeggen als je groepsgenoot vraagt of je nog een baan voor haar zusje weet? Ons kent ons, een leven lang, dat is het bijkomende gevolg van deze militaire plicht. Er zijn in het ontwikkelde deel van de wereld nog maar drie landen met zo’n langdurige onvrijwillige dienstplicht, schrijven Senor en Singer, te weten Israël, Zuid-Korea en Singapore. Waarschijnlijk niet geheel toevallig lopen deze drie landen internationaal voorop op technologisch gebied. De krijgsmacht is in de meeste westerse landen al lang geprofessionaliseerd, en dus bestaat er geen hechte driehoek (meer) tussen leger, nationale industrie en bevolking. Uit het oogpunt van vrede is dat een zegening, maar zo zou je bijna vergeten hoe zo’n nationale inspanning de bevolking verplicht en bindt.
Maar al organiseren de drie landen elk een intensieve dienstplicht, dan nog speelt cultuur een onderscheidende rol. Singapore, met zijn geleide markteconomie, realiseert al jaren een hogere groei – en daarmee een hogere welvaart – dan Israël. Maar Israël heeft weer een groter aantal start-ups. En dat is uiteindelijk verkieslijk, vinden Senor en Singer. In Israël is het toegestaan om fouten te maken. De spreekwoordelijke grote mond waarover veel Israëliërs beschikken maakt dat kritiek openlijker wordt besproken. Daarmee worden lessen sneller geleerd dan in een Aziatische cultuur waarin eer een belangrijke rol speelt en falen als gezichtsverlies wordt beschouwd.
Je ziet het in de levendige horeca die van Tel Aviv zo’n populaire bestemming maakt. Groepjes vrienden zitten intens pratend maar vertrouwd aan de bar. Vrouwen doen in zelfbewustzijn beslist niet onder voor mannen. Het geld wordt gemakkelijk uitgegeven. Wat wil je ook als je een baan hebt in de technologiesector die 7,5 keer het gemiddelde inkomen in Israël aan salaris betaalt. Hier tref je de winnaars van de nieuwe tijd, vrolijk en succesvol.
Beleidsadviseur Tom Inbal, zelf inwoner van de stad, bevestigt het volmondig als ik hem opzoek in een van die glimmende torens die de laatste tijd uit het stadshart omhoog komen: ‘Tel Aviv vertegenwoordigt het kloppende, positieve hart van de Israëlische bovenlaag.’ Inbal, begin dertig, is hoofd-technologieconsultant bij Deloitte. Hij heeft zojuist een interessant project afgerond waar mensen die nieuwsgierig zijn naar de sociale impact van technologie ook buiten Israël van kunnen leren. Op verzoek van technologiereus Google deed hij onderzoek naar de vraag hoe technologie het sociale welzijn van de Israëlische bevolking zou kunnen bevorderen. Het antwoord was helder en ingrijpend: als we niets doen, blijft de winst van de technologische opmars beperkt tot een kleine bovenlaag. Het vergt een doelbewust plan om die trend te keren.
Vanaf de veertigste verdieping, uitkijkend over de stad, vertelt Tom Inbal: ‘Er is een laag van mensen betrokken bij de productie van technologie, zoals ingenieurs, wetenschappers, hightechmanagers et cetera, die een geweldig salaris verdienen en die hun producten voor veel geld voornamelijk aan het buitenland verkopen. Die zie je hier.’ Hij wijst uit het raam naar nieuwbouw, hijskranen en de azuurblauwe zee.
‘En’, zegt hij, ‘je hebt traditionele industrie in andere delen van het land, die zie je daar.’ Hij wijst in de andere richting, die dor en bruin land toont. ‘De breuklijn tussen die twee is bij ons groter dan in ieder ander ontwikkeld westers land. Start Up Nation beschrijft de succesvolle Israëliërs. Maar het is niet houdbaar en het scheurt de Israëlische samenleving in tweeën.’
Voor zijn onderzoek sprak Inbal met 130 verschillende mensen en partijen. Aanvankelijk zei iedereen: wat is het probleem? We zijn nummer één in dit en nummer twee in dat, iedereen van over de hele wereld komt kijken hoe goed we het doen. Maar er kwamen wel degelijk problemen aan het licht. ‘We stelden vast dat onze productiviteit achterbleef’, zegt Inbal. ‘Israël doet zelf te weinig met technologie. Toen wisten we: we hebben een probleem.’
Inbal en zijn collega’s stuitten op een dilemma dat zich niet tot Israël beperkt, zoals de ervaringen in Silicon Valley leren. Nieuwe (digitale) technologie creëert weliswaar veel waarde, maar die verspreidt zich niet vanzelf over de samenleving als geheel. Het is een voertuig voor ongebreidelde meritocratie. Het maakt een handvol slimme, hardwerkende mensen ontzettend rijk. Maar wat is het effect op de rest? Volgens Inbal is het geen kwade wil: ‘Technologie-ondernemers doen vol overtuiging aan filantropie. Maar dit is geen kwestie van filantropie, je hebt een systeem nodig dat de gehele gemeenschap laat meeprofiteren van de technologische opmars. We kunnen in Israël een fantastische medische technologie ontwikkelen, die vervolgens in Denemarken gebruikt wordt en niet hier. Wat schiet de samenleving daarmee op?’
Inbal concludeerde dat de Israëlische overheid moest inspringen met een serieus en dwingend plan om ict op allerlei plekken in de Israëlische samenleving in te passen. Technologie is een onmisbaar gereedschap voor innovatie. ‘Je kunt anno nu niet meer innoveren zonder internet’, zegt Inbal. Innovatie is weer de beste manier om ontwikkelde economieën vooruit te helpen. Daarom moeten zo veel mogelijk mensen zich technologie eigen maken, aldus het plan, dat inmiddels is geadopteerd door Algemene Zaken, het departement van de minister-president. Het wil infrastructuur aanleggen en vervolgens burgers dwingen om met internet te werken, in het onderwijs, op het gemeentehuis, in de zorg. Overheidsformulieren kunnen straks alleen nog digitaal in behandeling worden genomen.
Een stevige ingreep, geeft Inbal toe. Maar, zegt hij: ‘Zonder zo’n plan zullen hier in Israël de mensen die elkaar toch al kennen elkaar opzoeken en helpen. Het ecosysteem houdt zichzelf in stand, met de universiteiten en grote bedrijven incluis. Als je een kaartje hebt, mag je meedoen. Maar sommige delen van de samenleving kunnen maar niet aan een kaartje komen.’
Inbal heeft het dan bijvoorbeeld over de twintig procent Arabieren en de tien procent orthodoxe joden die wel in Israël wonen maar die geen militaire dienstplicht mogen of willen vervullen. Daardoor lopen ze de voordelen van het handige netwerk mis en maken ze veel minder gebruik van technologie. Voor de toekomst van Israël is dat bedreigend, want demografen verwachten dat beide groepen sneller dan gemiddeld zullen groeien en in 2050 mogelijk de helft van de bevolking zullen uitmaken.
In het plan wordt een gewaagde vergelijking gemaakt met Singapore, de technologisch vooruitstrevende, met harde hand geleide, maar economisch succesvolle stadstaat. Moet dat nu ons voorbeeld zijn? vroegen velen zich af. Maar Inbal zegt: ‘Israël zal nooit worden gerund als een groot bedrijf, zoals Singapore. Wij hebben Singapore genoemd omdat we wilden zeggen: je moet een plan hebben dat je ook daadwerkelijk uitvoert. Eerst infrastructuur, dan computers op school. Denemarken heeft het met een vergelijkbaar plan heel goed voor zichzelf gedaan als democratie. Dat geldt ook voor Zuid-Korea. Verschillende culturen kunnen heel goed een dwingend overheidsplan maken en succesvol uitvoeren.’
Ook als de overheid niet ingrijpt zal technologie zich uiteindelijk verspreiden. Alleen, dat duurt nog vijftien jaar en dan is de start-up-elite verdwenen naar plekken waar ze wel snelheid kunnen maken, waarschuwt Inbal. Hij zegt: ‘We moeten verantwoordelijkheid nemen voor technologie om te voorkomen dat het ons in de tang neemt. We kunnen het namelijk niet stoppen.’ En dus pleit het rapport voor ‘een pedagogiek voor de 21ste eeuw’. ‘Het onderwijs in de meeste westerse landen grijpt terug op de industriële revolutie. Het brengt kinderen vaardigheden bij die niet geschikt zijn voor deze eeuw. Het gaat niet langer om uittreksels maken van een boek, want die kopieer je zo van Wikipedia. De kwaliteiten die je nu zoekt zijn: hoe identificeer ik goede informatie? Hoe analyseer ik dat goed? Mijn nichtje dat in de VS woont moest een boekbespreking op iMovie maken. Dat is moderne pedagogiek, in plaats van: leer dit en dat uit je hoofd.’
Hij vervolgt: ‘Als we twintig jaar wachten weet je wie hiervan de dupe zullen zijn, niet de armste kinderen. Technologie is in zichzelf niet egalitair. Het is rijkdom, en we weten allemaal waar die naartoe stroomt. Daarom moeten we ervoor zorgen dat iedereen toegang kan krijgen. Het is de enige manier om te voorkomen dat we een opstand over ons afroepen.’
Beeld via Flickr: straatbeeld in Tel Aviv.