Ik heb weliswaar op een andere partij gestemd, maar het is mooi dat D66 in een aantal grote steden de gemeenteraadsverkiezingen heeft gewonnen. Nu moet het onderwijs toch beter worden, nietwaar? Dat is immers hun voornaamste doelstelling. En wie kan daar nu tegen zijn?
Als politici praten over beter onderwijs, overvalt mij vaak een wee gevoel, moet ik bekennen. Onderwijs is het duizend- dingen-doekje van beleidsmakers die ook wel weten dat de boze buitenwereld echt niet stilhoudt aan onze grens. Jeugdwerkloosheid? Onderwijs! Robotisering? Beter onderwijs! Internationale concurrentie? Nog beter onderwijs! Geopperd door dezelfde politici die leerkrachten vaak niet tegen zich in het harnas durven jagen. Dat was immers de conclusie van de commissie Dijsselbloem, die de elkaar opvolgende onderwijshervormingen onderzocht: vanaf nu eens een tijd rust in de tent!
Ik hoop dus van harte dat D66-wethouders goede plannen hebben, die meer behelzen dan het verbeteren van de arbeidsvoorwaarden van onderwijzend personeel. Ik geloof niet dat we het daarmee gaan redden in de 21ste eeuw. Onder beslag van de digitale transformatie moeten we opnieuw nadenken over wat we onze jeugd – en onszelf – willen leren. Wat hebben we nodig om stand te houden in een tijd vol verandering? Leerkrachten die zelf weinig flexibiliteit opbrengen zijn misschien niet de beste leermeesters.
Er is een mooi voorbeeld uit de natuur. Bomen met diepe wortels buigen gemakkelijker met de wind mee zonder zichzelf te verliezen dan iele twijgjes, die breken af. Hedendaags onderwijs moet dus putten uit diepe bronnen. We moeten onze jeugd stevige wortels meegeven. Maar wel op een moderne, open manier.
Dat lijkt me een kolfje naar de hand van D66-bestuurders die enthousiast van start gaan. Ik hoop dat ze laten zien dat beter onderwijs geen weeë slogan is – laat staan een duizend- dingen-doekje.
Deze column verscheen in SER-Magazine. Beeld via Flickr