Met een groep wetenschappers werkt Monika Sie Dhian Ho, directeur van de Wiardi Beckman Stichting, aan een nieuw sociaal-democratisch profiel. ‘Niet zozeer de versnippering van het electoraat is het probleem, als wel het gebrek aan aansprekende politieke visies.’
Door Yvonne Zonderop
MONIKA SIE Dhian Ho (1967) is nu ruim twee jaar directeur van de Wiardi Beckman Stichting, het wetenschappelijk bureau van de PvdA, maar het heeft haar geen Beroemde Nederlander gemaakt. Waar sommige partijgenoten alom figureren in de media, blijft zij op de achtergrond: bescheiden, zorgvuldig, intellectueel. Haar verleden als wetenschapper, onder meer als onderzoeker bij de Wetenschappelijke Raad voor het Regeringsbeleid, verloochent zich niet. Ook mist ze het haantjesgedrag dat van oudsher nogal prominent vertegenwoordigd was in de mores van de sociaal-democratie.
Toch komt uit haar koker een voorstel dat het vermaledijde links mogelijk weer wat profiel kan geven. Want dat links het er de laatste jaren flink bij heeft laten zitten in de politieke gedachtevorming, erkent ze volmondig. Het is mede een verwijt aan de sociaal-democratie dat we het moeilijk vinden om tegenwoordig te spreken over het algemeen belang. Volgens Sie zit de politieke energie in ons land nu op rechts. De progressieve beweging moet daar iets eigens tegenover stellen – en zich niet beperken tot het bevestigen van de tegenstellingen die ter rechterzijde zo gretig worden uitgedragen: de kloof tussen hoog- en laagopgeleiden, het verschil tussen ingezetenen en nieuwkomers, de belangen van ouderen versus die van jongeren.
Ze zegt: ‘Die nieuwe tegenstellingen bestaan, je moet ze onderkennen. De globalisering en meritocratie hebben nieuwe ongelijkheden gebracht. Politieke partijen moeten daarop bedacht zijn. Als je achterban dramatisch verandert van volksbeweging naar hoger opgeleid, zoals bij de PvdA, is dat reden tot zorg. Want sociaal-democraten hebben altijd voor meer gestaan dan een bepaald politiek programma. Zij hadden ook een idee wie zij willen vertegenwoordigen.
Maar pas op met het trekken van conclusies. Dat er tegenstellingen bestaan tussen bijvoorbeeld hoger- en lageropgeleiden betekent nog niet dat beide groepen noodzakelijkerwijs hun eigen partij moeten krijgen. Inderdaad, de ontwikkeling van de achterbannen van partijen als D66 en de SP duidt in die richting. Maar het is de opdracht van progressieve partijen om thema’s te agenderen die mensen juist gemeen hebben. Niet zozeer die versnippering van het electoraat is het probleem, het probleem is het gebrek aan aansprekende politieke visies. Zowel hoger- als lageropgeleiden hebben belang bij een goede kwaliteit van de arbeid, hun gemeenschappelijke ervaringen moeten een politieke vertaling krijgen. Dat geldt ook voor de strijd tegen het fundamentalisme, daar hebben zowel nieuwkomers als ingezetenen ervaring mee en belang bij. Neem het klassiek sociaal-democratische thema hoe je zorg en arbeid combineert. Alle vrouwen dromen van meer ruimte daarvoor, of ze nu hoog- of laagopgeleid zijn, of ze nu insider of outsider zijn, of ze nu in de Randstad wonen of in de provincie. Ze voelen de druk om te participeren, om het te moeten maken in de meritocratie en tegelijkertijd ook nog moeder te zijn of mantelzorg te geven. Er is een enorme economisering van het leven gaande. Thema’s rond de kwaliteit van leven hebben niet zo verschrikkelijk veel te maken met het feit of je hoog of laag bent opgeleid. Op die thema’s moet links zich richten.’
JE ZEGT: er zijn voldoende thema’s die de huidige tegenstellingen overstijgen. Hoe komt het dan dat die uit het politieke zicht zijn geraakt?
‘Vroeger werden de visies op het goede leven voornamelijk ontwikkeld in de zuilen. Toen men zich daaraan ontworstelde is er een tijd lang nauwelijks meer collectief invulling aan gegeven. Er was een algemeen anti-paternalisme en de hang om individueel het goede leven vorm te geven. Dat breekt ons nu op. Het resultaat is achterstallig onderhoud in het bieden van morele richting voor dat goede leven. Politici praten als technocraten over het algemeen belang: het is in het algemeen belang dat het financieringstekort omlaag gaat of dat vrouwen gaan werken. Maar de onderwerpen worden niet tot politiek gemaakt in termen van concurrerende visies op het goede leven. Dat is echt een kwestie van politiek onvermogen.’
Je noemt links en rechts als elkaars tegenstrevers. Maar wat stellen die begrippen eigenlijk nog voor?
‘Links zou als vanouds constructief kritisch moeten zijn ten opzichte van de economische en technologische vooruitgang. “Tegen de heerschappij van het geld over de mens en zijn leefomgeving”, zoals Van Doorn het zo mooi heeft gezegd. Maar soms lijkt het inderdaad alsof links louter nog verwijst naar een lifestyle, naar de grachtengordel, bloemetjesjurken en bakfietsen. Dat gebrek aan inhoudelijk zelfbewustzijn is heel erg. En ja, links zou niet badinerend moeten doen over de aanhangers van de partijen van het onbehagen. Je moet de lifestyles niet politiseren, je moet een programma hervinden dat vanzelfsprekend weer hogeropgeleiden en lageropgeleiden aanspreekt en bindt.’
Klaarblijkelijk hebben de lageropgeleiden te weinig solidariteit gevoeld.
‘Dat klopt. Solidariteit heeft meerdere lagen. De harde kern bestaat uit gelijkheid en wederkerigheid, het is een soort sociaal contract, zoals de klassieke collectieve verzekering tegen ziekte tussen arbeiders dat was. Het uitgangspunt was: we kunnen allemaal gelijkelijk door ziekte worden getroffen, in dat geval helpen we elkaar. Dat is de kern van de solidariteit.
Daaroverheen liggen andere lagen, andere gronden voor solidariteit. Er zitten bijvoorbeeld ook elementen in de verzorgingsstaat die minder wederkerig zijn. Zo doet Lodewijk Asscher een appèl op ieders inlevingsvermogen als hij zegt: stel je voor dat die vrouw achter het raam op de Wallen jouw dochter is. Een andere manier om de solidariteit te onderhouden is het idee van schatplichtigheid: we zijn allemaal op school geweest bij dezelfde onderwijzer, die jou heeft geleerd waar je nu zo rijk van wordt. Daarnaast bevat solidariteit elementen van liefdadigheid.
De vorige generatie voelde dat wederzijds contract nog, die voelde de harde kern van de wederkerigheid. Nu nemen we het eigenlijk allemaal voor bekend aan en daarenboven zijn de elementen van wederkerigheid verwaarloosd. De ouderwetse idee dat de gemeenschap er voor je is als het slecht met je gaat maar dat je er zo min mogelijk beroep op doet, die is ver heen. De politiek heeft verwaarloosd om de gronden voor solidariteit stelselmatig uit te dragen. Daarnaast is de solidariteit “gesentimentaliseerd”, in de woorden van Bart Tromp, het idee van liefdadigheid is gaan overheersen. Het is opgerekt voorbij het gevoel van fairness. Daar komen mensen tegen in opstand.’
HET BEGRIP ‘fairness’ is in het Verenigd Koninkrijk politiek enorm in zwang, ook bij de conservatieven.
‘The Fabian Society, een linkse denktank, heeft duizenden Britten ondervraagd hoe ze denken over gelijke kansen en over de verzorgingsstaat. Daaruit blijkt de enorme opmars van de meritocratie – die mij als Chinese overigens heel bekend voorkomt. Mensen zijn niet zozeer voorstander van gelijke kansen, want die zijn er toch nooit. Ze vinden dat er genoeg kansen zijn en dat je die moet pakken. Als je die niet gepakt hebt, en het gaat je slecht, dan is het je eigen schuld.
Een pleidooi voor gelijke kansen slaat niet aan, een eerlijke beloning voor je bijdragen wel. Dat sluit weer aan bij die oude, harde kern van solidariteit, namelijk de wederkerigheid. De solidariteit is dus niet weg, zoals de kop luidde boven het interview met Albert Jan Kruiter (De Groene Amsterdammer van 18 augustus – red.), we hebben de verschillende gronden voor solidariteit alleen onvoldoende uitgedragen en we hebben de wederkerigheid verwaarloosd.’
Kruiter sprak over het welbegrepen eigenbelang. Met enkel een beroep op goede bedoelingen krijg je de solidariteit niet terug, meent hij.
‘De term welbegrepen eigenbelang is een cruciaal begrip. Het eigenbelang in ruime zin. Er ligt een enorme opgave aan de elites om weerwerk te bieden tegen enerzijds de sentimentalisering van de solidariteit, en anderzijds het aanroepen van het korte-termijn-eigenbelang dat nu richtinggevend dreigt te worden voor de politiek.
Daar is politieke energie voor nodig, bijvoorbeeld door meer progressieve samenwerking. Pogingen hiertoe zijn de afgelopen twintig jaar stukgelopen op machtspolitiek en gebrek aan urgentiegevoel. Ook nu zie je partijen loeren op de plek in het midden die vrijkomt nu Verhagen het CDA naar rechts trekt. Ik zie hier een opdracht voor progressieve denktanks om een doorbraak te forceren, om een vrijplaats en schuilplaats voor progressieve verkenningen te zijn. Als rechts elkaar kan gedogen, moet links elkaar toch ook kunnen vinden in een visie.’
Waar is die visie dan? Ik zie ’m niet.
‘Om een goede visie te maken, moet je beseffen hoe die vroeger totstandkwam. Dat doen wij nu bij de WBS. In de sociaal-democratische visie kwamen altijd drie stromen bijeen. Ten eerste de dagelijkse verzuchtingen van mensen, bijvoorbeeld van arbeiders over hun arbeidsomstandigheden. Vervolgens theorieën die deze klachten in verband brengen met grote trends die gaande zijn. En ten derde plannen voor collectieve actie om verbeteringen tot stand te brengen, en de reflectie daarop.
De laatste jaren is er onvoldoende geluisterd naar de verzuchtingen van mensen. Politici hebben zich vooral gericht op de fine-tuning van systemen en instituties van de verzorgingsstaat, en niet eens op de reflectie daarop. In dat systeemdenken heeft men onvoldoende de verbinding gelegd met de dagelijkse wensen en problemen van mensen. Ook de verbinding met de wetenschap is op de achtergrond geraakt waar, bijvoorbeeld, analyses worden gemaakt van enorme demografische en ecologische druk in 2050, of van de ontwikkeling van het kapitalisme in Amerika en China, waar wij in Europa iets tegenover zouden willen stellen. De grote vernieuwingen in de sociaal-democratie hadden altijd internationale aanvliegroutes. Dat moet nu ook.
Met een groep van twintig wetenschappers werken we bij de WBS aan een politieke visie van de sociaal-democratie, die een duidelijker verbinding moet leggen tussen de abstracte waarden en idealen waar we voor staan en de dagelijkse politiek. De socioloog Mark Elchardus, die lid is van die groep, stelde voor om deze visie te vertellen vanuit het perspectief van de levensloop. De levensloop die iedereen doormaakt, en waarin iedereen streeft naar basisveiligheid en kwaliteit van leven, en waarin iedereen te maken krijgt met een aantal grote thema’s die de kwaliteit van leven bepalen. Het gaat in de eerste plaats om basisveiligheid, om bestaanszekerheid. Daar hebben we allemaal mee te maken. Het gaat om gezondheid, fysieke veiligheid, maar ook om economische zekerheid. Enorm veronachtzaamd, volgens mij. Wilders heeft die veronachtzaming een culturele vertaling gegeven. Links had dat gebrek aan bestaanszekerheid, veiligheid en leefbaarheid tot politiek moeten maken, in plaats van te doen alsof mensen niet mochten voelen wat ze voelden. Het laat zich bij uitstek politiseren, neem bijvoorbeeld de pensioenen.’
Een interessant voorbeeld. Mensen die er verstand van hebben zeggen: iedereen een vast eindbedrag beloven tot overlijden kan niet meer. Hoe bied je zekerheid in een omgeving die enkel onzekerder wordt?
‘Het is waar, aan de ene kant moet je zoeken naar nieuwe manieren om bestaanszekerheid vorm te geven. Bestaanszekerheid kan worden vergroot door te investeren in de veerkracht van mensen. Opleiding is een goede manier, maar ook de inbedding van mensen in nieuwe gemeenschappen helpt. Ik zie om mij heen allemaal pooling-gemeenschappen ontstaan van jongeren die elkaars en hun eigen kinderen van de school naar de voetbaltraining brengen. Of van ouderen, die elkaar ondersteunen met zorgverlening of boodschappen doen. De politiek moet zulke nieuwe gemeenschappen faciliteren, niet hinderen, zoals nu nog vaak gebeurt, want ze helpen de bestaanszekerheid te vergroten.
Aan de andere kant moeten we niet wanhopen over wat de nationale staat en haar instituties nog vermogen. Kijk naar Scandinavië, je kunt heel wat kwaliteit van leven organiseren zonder dat je wordt weggeconcurreerd. Van die moderne basisveiligheid zou een nieuwe progressieve volkspartij echt zijn handelsmerk van moeten maken.’
Welke thema’s zijn nog meer essentieel?
‘Vorming, opvoeding, overdracht van kennis en cultuur, zijn voor de ontwikkeling van het goede leven van kapitaal belang. Er moeten concurrerende visies ontstaan op wat we onze kinderen willen leren, waar en hoe we onze cultuur overdragen. Natuurlijk, lezen en rekenen moeten we leren. Maar we hadden het er net ook over hoe belangrijk het is dat je kennis overdraagt over de motieven achter solidariteit. Het onderwijs is een van de weinige plekken in het leven waarin een gezagvolle relatie nog wordt geaccepteerd.
Kwaliteit van de arbeid is ons derde thema. Hoe zorg je dat iedereen zich gezien weet en waardering kan krijgen, ook de laagbetaalden? De kunst van het samenleven is het vierde belangrijke thema. Burgerschap, integratie, maar ook de lusten en de lasten van gemeenschappen. Daar moet links wat mee. Het vijfde thema is duurzaamheid.
Als je politiek vormgeeft langs die thema’s, moet ik nog zien of dat niet aanspreekt. Volgens André Krouwel, die politieke partijen in heel Europa onderzoekt, is er bepaald geen dwingende ontwikkeling die alle politieke partijen doormaken, bijvoorbeeld naar campagnemachines met sterke leiders. Dat betekent dat je nog wel degelijk succesvol kunt zijn met democratische, programmatische politiek.’
ER IS een roep om de samenleving weer meer in eigen hand te nemen, om zelf burgerschap te vertonen. Maar velen in het spitsuur van het leven komen daar niet aan toe, zei Sadik Harchaoui (zie De Groene Amsterdammer van 16 september).
‘Die cultivering van mantelzorg en zorg binnen gemeenschappen komt mij als halve Chinees heel bekend voor. Familie is ook de manier waarop ik mij staande houd. Mijn zusje woont boven mij, wij delen en poolen veel, daardoor kunnen we met twee gezinnen vier fulltime banen onderhouden, en mantelzorg verlenen voor ouderen in de familie. Maar tegelijkertijd waren de arrangementen van de verzorgingsstaat bedacht opdat je daar niet te allen tijde op aangewezen bent, en om mensen in bepaalde fasen van hun leven niet te overbelasten. Een van de verworvenheden van de verzorgingsstaat is bijvoorbeeld dat je als ouder niet hoeft te bedelen om de zorg van je kinderen. Dat je als terminaal zieke kankerpatiënt niet afhankelijk bent van de zorg van een overspelige echtgenoot. Die mantelzorg is heel mooi, maar let op waarom we de verzorgingsstaat in het leven hebben geroepen.’
Je roemde de energie van rechts. Die kwam oorspronkelijk van buiten de gevestigde partijen, van Fortuyn, van Verdonk, van Wilders. Geldt datzelfde voor links?
‘De progressieve partijen moeten zich democratisch vernieuwen. Ze zouden zich meer moeten organiseren naar thema, want dat is de manier waarop politiek wordt bedreven. Elk probleem heeft zijn eigen publiek. Een partijdemocratie langs louter geografische lijnen werkt niet meer. Als verpleegkundige, arts of patiënt wil je niet actief worden in de afdeling Gouda, maar meepraten over de zorgpolitiek.
Op die thema’s moeten de dagelijkse verzuchtingen van mensen en de inzichten uit de wetenschap weer in permanente verbinding worden gebracht met de politiek. In samenwerking met de partij zet de WBS daartoe thematische denktanks of werkgroepen op, bijvoorbeeld op het terrein van de zorg, en rond het thema van de arbeid. Daarin zitten de parlementaire woordvoerders op een bepaald terrein, maar ook ervaringsdeskundigen en een tiental topwetenschappers. Dat is ook een manier om oligarchieën te doorbreken, om betere checks and balances aan te brengen. Met hulp van nieuwe media gaan we die denktanks bovendien poreus maken, via internet laten voeden door een veel grotere gemeenschap van belangstellenden.
Onze hernieuwde politieke visie zullen we in een drieluik presenteren. We komen met een verhalenboek, getiteld Vooruit!. Daarin interviewen we mensen uit vijftien groepen die allen iets te winnen hebben: mbo’ers in de zorg, vierde generatie Betonbuurters, onderwijzers in Friesland, geëmancipeerde meisjes, kleine zelfstandige ondernemers. Wat hopen zij de komende tien jaar te bereiken? Welke beren vinden zij op hun weg? Wie hindert hen, wie helpt hen? Wat doen ze zelf om verbeteringen te realiseren en wat verwachten zij van de politiek? Het tweede boek zet die persoonlijke verhalen in een breder perspectief, verbindt ze met trends en benoemt maatschappelijke pijnpunten. Het derde boek is ook weer een verhalenboek, over de democratische ervaring, zoals Kruiter het zo mooi noemde. Het brengt moderne manieren in kaart om collectieve actie tot stand te brengen, om vooruitgang te realiseren.’
Daar benoem je een westers probleem bij uitstek: dat we niet langer in vooruitgang lijken te geloven, dat we op onze grenzen stuiten.
‘Vooruitgang is meer dan economische groei en meer consumeren. Vooruitgang is te exclusief economisch ingevuld. Hier ligt een taak voor de progressieve politiek. Er moet een kwalitatief vooruitgangsgeloof hervonden worden. De economische groei zal in de komende jaren veel minder uitbundig zijn. Tegen die achtergrond moeten we denken aan vooruitgang in termen van meer levenskwaliteit.
Begin volgend jaar moet het laboratorium voor de democratie online gaan. Dan moeten de thematische denktanks van de WBS klaar staan. We moeten partijoverstijgend bezig gaan, maatschappelijke allianties vormen en ons laten voeden door dagelijkse ervaringen, door wetenschap en kunst. Wat mij betreft gaat de thematische democratie zo stromen.’
Dit artikel verscheen in de Groene Amsterdammer van 14 oktober 2010.