skip to Main Content

Met de secularisering verdwenen alle ideologieën, behalve die van het individualisme. Volgens Kim Putters, directeur van het Sociaal en Cultureel Planbureau, komt die periode nu ten einde. ‘De ziel is niet weg.’

MET NOG ZEKER VIJFHONDERD andere belangstellenden was Kim Putters vorige maand genood bij de opening van de tentoonstelling Maria in het Utrechtse Catherijneconvent. Jong en oud, gelovig en seculier zat in de kerk, terwijl sprekers met anekdotes en herinneringen de actuele betekenis probeerden te duiden van Maria, de moeder van God. Putters voelde zich meteen terug in de tijd toen hij daarna de expositie betrad, vooral bij de aanblik van een wand vol glazen stolpen en Mariabeeldjes omkleed met rozen. Hij moest denken aan zijn oma, Brabant, de kerstnacht, zag meteen de kerststal voor zich. Het maakte herinneringen los die een gevoel opriepen van verbinding met vroeger. En niet alleen bij hem, ook bij veel andere aanwezigen. ‘Het viel me op dat iedereen het over oma had. Iedereen met een katholieke achtergrond heeft iets over Maria meegekregen via oma en niet altijd via moeder. We hebben een generatie overgeslagen die hier niet over sprak.’

Die generatie waar Kim Putters op doelt, is de groep die veertig, vijftig jaar geleden massaal de kerk verliet. Ze bevrijdde zich van een godsdienstig juk en keerde zich er hartgrondig van af. Daardoor raakte Nederland in sneltreinvaart geseculariseerd en ontzuild. Dat ging zo snel en zo grondig dat het hele onderwerp godsdienst in no time uit het publieke domein verdween. Als je toch geloofde, kon je dat maar beter voor je houden, want eigenlijk werd het beschouwd als not done – om niet te zeggen als een blijk van tekortschietende intelligentie.

Voor Putters is religie geen trauma, daar is hij te jong voor. Zijn moeder was katholiek, zijn vader hervormd. Ze vonden dat hun kinderen zelf maar een kerk moesten kiezen. Bij Putters kwam het daar uiteindelijk nooit van, ofschoon hij op het punt heeft gestaan zich katholiek te laten dopen. In de Alblasserwaard, waar hij opgroeide, woonden streng gereformeerden, katholieken, hervormden, atheïsten. Hij ontwikkelde er een antenne voor het belang van religie en zingeving, die hem nu van pas komt. ‘Overal waar ik kom, tref ik mensen die zoeken naar betekenis’, zegt hij.

Die behoefte aan zingeving stelt mensen voor een uitdaging. De vanzelfsprekende kaders waar de babyboomers zich van bevrijdden zijn grotendeels verdwenen. Tegenwoordig moet je zelf kiezen waar je in gelooft, en ook wat je er vervolgens mee doet. Bij het Sociaal en Cultureel Planbureau (SCP) hebben ze een term gemunt die deze situatie perfect beschrijft. We gaan van een samenleving van haves en have-nots naar een samenleving van cans en can-nots. Kreeg je vroeger je raamwerk op een presenteerblaadje aangeboden en had je de gemeenschappelijke zekerheid die daarbij hoorde, nu moet je er zelf chocola van zien te maken. Dat gaat de een prima af, de ander een stuk minder.

‘Het collectieve van vroeger bracht binding. De kerk bracht ook je sociale leven en je werk mee. Die sociale binding heeft lang stand gehouden, ook toen de kerk minder belangrijk werd. Nu is dat veranderd. Je hebt tegenwoordig contacten als individu. Het is gefragmenteerd geraakt. Dat heeft voor- en nadelen. Collectiviteit verbindt, maar sluit ook mensen uit. Het individuele van nu staat meer open voor contact met mensen van een andere achtergrond. Tegelijkertijd is het vluchtiger. We begeven ons in zoveel werelden. Je moet continu dubbelrollen spelen. Daar maken wij ons bij het SCP wel eens zorgen over. Je moet de vaardigheid hebben om jezelf te blijven, zelf beslissen wat jouw leven betekenis geeft, en hoe je dat vorm geeft. Vroeger was dat meer een vanzelfsprekendheid.’

ER STEEKT NU een zekere heimwee op naar die vanzelfsprekendheid.

‘Mensen zoeken de binding nu op andere manieren. Sociale-medianetwerken zijn belangrijk geworden. Je kunt je al bijna niet meer indenken dat je op vakantie ging en dat je twee weken lang geen contact met thuis had. Nu word je al zenuwachtig als je een dag lang niets van je vriend of je moeder hebt gehoord. Dat is ook binding, maar wel anders, natuurlijk. We zien dat mensen heel erg op zoek gaan naar gelijkgestemden, bijvoorbeeld in mediagebruik.’

Terug naar de verzuiling?

‘Daar heeft het iets van weg. Je wordt continu herbevestigd in je eigen opvattingen door mensen die zijn zoals jij. Je kunt de vraag stellen: is dat erg? Als iedereen zich daar nu goed bij voelt. Maar de verzuiling ging gepaard met een gezagsstructuur. Directeuren en dominees zorgden ervoor dat het pais en vree bleef. Tegenwoordig is de vraag: wie doet wat als er grote conflicten ontstaan? Je zag het afgelopen zomer op de Erasmusbrug. Dat groepen elkaar niet meer begrijpen.

Turkse en Marokkaanse Nederlanders leven deels in een verzuild landschap. Wel wat betreft geloof en hun sociale leven, maar niet op de arbeidsmarkt en in het onderwijs. Er zijn maar weinig islamitische scholen. Ze zitten een beetje tussen twee werelden in. Het is niet gemakkelijk voor ze. Ze krijgen weinig erkenning. Eigenlijk zijn onze werelden niet van hen. Veel jonge mensen hebben te weinig succesvoorbeelden. Met alle respect voor Ali B, maar als je steeds naar hem moet wijzen…

Geloof brengt een zekere mate van herkenning, dat doet het altijd. Moslims in Nederland hebben over het algemeen een sterk geloof. Ze gaan massaal naar de moskee, ook de jongeren. Het geeft ze iets om aan vast te houden. Maar dat begrijpt de rest van Nederland dan weer minder. Die vindt het eng.’

Geert Wilders en Thierry Baudet refereren ook aan een groepsgevoel: het joods-christelijk gedachtegoed. Daarmee zetten ze zich af tegen de islam. Maar raken ze misschien ook een gevoelige snaar omdat die traditie in Nederland erg snel en erg radicaal verloren is gegaan?

‘Dat denk ik zeker. Het is niet voor niets dat het in deze verkiezingscampagne vooral lijkt te gaan over vraagstukken van identiteit. Kun je hier nog wel zijn wie je bent? Wat is Nederland voor een land? Dat gaat allemaal over de vraag: wat verbindt ons? Dan kom je uit op de joods-christelijke traditie. Dat religie zo snel uit het publieke leven is verdwenen is daar absoluut een onderdeel van. Dat is bij ons sneller gegaan dan waar ook. En dat geldt ook voor de flexibilisering van de arbeidsmarkt. Er is een lange politieke periode geweest waarin het individualisme ongeveer het hoogste doel was. Onder de term “eigen verantwoordelijkheid” is het ideaalbeeld van zelfbeschikking bovenaan gezet. Het idee dat je het allemaal zelf in de hand kunt hebben, dat je daar niemand bij nodig hebt. En als dat even niet lukt, hebben we technologie of een medicijn om ieder risico uit te sluiten. Het gevolg daarvan is dat we nu op onszelf aangewezen zijn, en dat we ook geen enkel risico meer dulden. We vertrouwen er niet meer op dat we het samen wel oplossen.

Die periode is ingezet in de jaren zestig en zeventig, tegelijk met de secularisering. Dat ging stap voor stap, totdat in de jaren negentig iedere ideologie was verdwenen, behalve die van het individualisme. Die periode komt nu ten einde. Er is een dimensie vergeten. Mensen voelen zich niet meer met elkaar verbonden, ze voelen zich niet meer thuis. Veel mensen kunnen bijna niet meer plaatsen wat er aan de hand is. Als je ziet hoeveel uitnodigingen ik krijg om deze tijd te duiden…’

KIM PUTTERS SCHREEF het onlangs in een column voor Het Financieele Dagblad. Een tijdperk waarin de overheid een diensteneconomie aanstuurde, loopt ten einde. We gaan over naar een tijd waar we de term nog voor moeten vinden, maar waarin informatie nog veel belangrijker wordt. Welke ideologie hoort daarbij? De overgang van de industriële revolutie naar een diensteneconomie werd destijds ondersteund door de opkomst van socialistische en liberale visies die betekenisgeving boden: hoe deze nieuwe tijd te begrijpen? Deze oude visies spreken nu niet meer aan, dat laat de opkomst van politici als Wilders en Baudet zien. Ze snijden er dwars doorheen – en terecht, zegt Putters. De grote vraag is: welke inhoudelijke visies gaan dit nieuwe tijdperk van zingeving voorzien?

‘Wij zeggen in ons sociaal-cultureel rapport: er komen twee grote normatieve vraagstukken op ons af: duurzaamheid en solidariteit. Daar zullen politiek en samenleving zich toe moeten verhouden. Je zult er iets van moeten vinden vanuit een bepaald gedachtegoed. Dat kan religie zijn, maar dat hoeft niet. Eén ding is zeker: het individualisme lost die vraagstukken niet op, want dat is per definitie contrair aan duurzaam met de wereld omgaan en solidair zijn met elkaar. Historisch bezien gaat dit soort overgangen altijd gepaard met conflicten. Ik hoop dat we nu zo ver zijn dat het ook zonder conflict lukt. We hebben zoveel mogelijkheden om welvaart en informatie te delen en om alle mensen in Nederland een plek te geven. Ik weet: als je om je heen kijkt, word je niet optimistisch. Maar ik meen het oprecht. De randvoorwaarden zijn er.’

Dat klinkt mooi, maar dan ga je wel voorbij aan die honger naar betekenisgeving, naar een verhaal. Daar refereren Wilders en Baudet aan. Is het denkbaar dat het christendom waar zij naar verwijzen daarin een functie vervult? We komen er per slot van rekening vandaan.

‘Wat het christendom heel sterk in zich draagt, is: elkaar zien en gezien worden. Als je in een gemeenschap verkeert waarin je gezien wordt, krijgt alles wat je meedraagt een andere waarde. Dat kan natuurlijk ook op andere manieren. Maar als je bij het christendom alles afpelt, komt het hier volgens mij op neer: zien en gezien worden. Dat is wat er steeds meer mist in de samenleving. Het is ook een steeds moeilijker opgave. Alles gaat snel, en je moet zo veel. Wat helpt ons die vaardigheid te behouden? Want er zijn veel mensen die het gevoel hebben niet gezien te worden, er niet bij te horen. Dat gevoel wordt alleen maar sterker. En ze hebben geen collectiviteit om op terug te vallen.

Ik denk dat die hele discussie over de Europese grondwet en preambule over de joods-christelijke erfenis in Europa belangrijker is geweest dan velen toen zagen, ook voor liberalen. Want het ging er niet zozeer om of je in Europa nu joods of christelijk zou moeten zijn, maar veel meer over waar we vandaan komen en wat de opbouw van onze samenleving is geweest. Dat je die traditie met je mee moet dragen om de vragen van de toekomst aan te kunnen. Die stap hebben we overgeslagen, en dat wreekt zich nu. Waar vallen we op terug om de uitdagingen van de toekomst aan te gaan?’

IN NEDERLAND waren de zorg, het onderwijs, de volkshuisvesting lange tijd georganiseerd langs levensbeschouwelijke lijnen. Dat middenveld is leeg geworden.

‘Die maatschappelijke democratie, dat eigenaarschap van voorzieningen, dat vaak een verbinding met religie had, is er niet meer. Je ziet het hier en daar een klein beetje terugkomen, er komen weer coöperaties op. Maar het is beperkt tot een deel van de samenleving. Ik zie wel dat jonge mensen zich de vraag stellen: kan het allemaal niet wat kleinschaliger? Er is een zoektocht gaande. Je ziet dat politici zich langzaam maar zeker iets minder afzetten tegen het idee van moreel leiderschap. Het is er nog niet, want ze vinden het enorm ingewikkeld. Mensen willen weten: waar gaan we eigenlijk heen? En waarom? Daar heb je leiderschap voor nodig.

De vraag is: kunnen we nieuwe vormen vinden waarin we waarden weer naar boven tillen? Het kan niet meer op de oude manier, daar is de wereld te snel en te divers voor geworden. We krijgen het niet meer weggestopt in vijf zuilen; we hebben misschien wel een miljoen zuiltjes in Nederland. En we kunnen het antwoord ook niet alleen van de politiek verwachten. Die is totaal overvraagd. Gelukkig zie je nieuwe initiatieven in de samenleving. Neem werkgeversorganisatie AWVN die besluit om conciërges en schoonmakers weer in dienst te nemen omdat die het cement vormen binnen de organisatie en daarmee voor binding zorgen. Dan heb je het weer over het bedrijf als gemeenschap.

Je ziet ook bij andere clubs duurzaamheid en de onderkant van de samenleving terugkomen als thema. Maar de grote vraag is: hoe ga je het doen? Kunnen we vormen van samenwerking en gemeenschap bedenken die een verbinding leggen met zingeving, met religie, met een hogere waarde? Zodat mensen weer voelen en zien waarom ze meedoen aan die samenleving. Dat is de manier om het conflict in de samenleving beheersbaar houden.’

DE VAN OORSPRONG Amerikaanse historicus James Kennedy zegt dat in Nederland religie altijd een splijtende kracht is geweest, niet een verbindende. Ieder ging voor z’n eigen kerk. Het voordeel daarvan is dat wij hebben geleerd met verschillen om te gaan.

‘Dit is een belangrijk punt. Die omgang met verschillen heeft bijvoorbeeld onze grondwet gevormd. Daar danken wij rechten aan als de vrijheid van godsdienst, vrijheid van onderwijs, vrijheid van meningsuiting. Nu zie je dat mensen dit aangevallen zien door de komst van een ander geloof. Dat raakt de identiteit van Nederland. Wij hebben verankerd dat je jezelf kunt zijn en dat je kunt geloven wat je wilt. De komst van de islam heeft bij veel mensen angst opgeroepen, omdat een ander geloof daar misschien de ruimte niet voor biedt.

Dit effect versterkt zichzelf doordat veel mensen niet meer weten wat een kerk doet. Het is natuurlijk helemaal niet zo dat overal haat predikende imams staan en dat moslimjongeren zich tegen Nederland afzetten. Maar we weten er weinig van wat er dan wel gebeurt. We kunnen het niet verstaan, en dat maakt onzeker.

Dit raakt ons mede omdat wij zelf ons eigen geloof niet meer op een zelfbewuste manier beleven. Er staat niet meer iets tegenover de islam van dezelfde orde. Wij hebben systemen, zoals politiek, rechtspraak, politie. Maar niet meer een diepere laag daaronder. Veel onderliggende fundamenten zijn niet meer zichtbaar. Die zijn mensen kwijtgeraakt.

Wij waren altijd goed in het accepteren van andersdenkenden. We hadden mechanismen om de verschillen te pacificeren. Dat is nu de grote uitdaging. Kunnen we nog accepteren dat sommige Nederlanders hun vrijheid juist ontlenen aan hun geloof? Voor veel jongeren is dat haast niet meer voorstelbaar. Ze herkennen het niet meer als iets wat ook bij ons hoorde, dat in onze traditie past. Maar het is wel belangrijk dat ze accepteren dat gelovigen zingeving halen uit hun geloof en er inspiratie aan ontlenen om de samenleving mee op te bouwen.

Dat betekent niet dat je het eens moet zijn. Het is helemaal niet slecht als er wel eens conflict is tussen moslims en niet-moslims, of tussen katholieken en protestanten. Alleen: hoe houd je het beheersbaar? Er zijn de vreselijkste oorlogen uit voortgekomen. Maar zonder schuring eindig je met een zielloze samenleving. Het bestaat immers niet dat iedereen het altijd op dezelfde manier beleeft.’

Wat nu gebeurt, is dus een reactie op een zielloze tijd?

‘Je kunt het ook positiever zeggen: de ziel is niet weg. Dat we het er weer over hebben, dat jongeren hun plek in de samenleving komen opeisen, dat bedrijven zeggen: er is meer dan alleen geld verdienen – kun je ook zien als de veerkracht van de ziel van onze samenleving.‘

 

Dit artikel verscheen in De Groene Amsterdammer van 8 maart 2017 in de reeks De Goddeloze Samenleving.

Back To Top