skip to Main Content

De filosoof Sjaak Koenis denkt dat we ons op een breukvlak in de politieke geschiedenis bevinden. Oude modellen zijn uitgewerkt, nieuwe zijn nog in de maak. Onrust en irritatie zijn onvermijdelijk. Daarom moeten we luisteren naar de populisten.

Door Yvonne Zonderop

GEEN PROVINCIE waar de opmars van het populisme zo duidelijk zichtbaar is als Limburg, de bakermat van Geert Wilders. Zijn PVV won de Statenverkiezingen, en gaat – een primeur! – waarschijnlijk meebesturen. Filosoof Sjaak Koenis kan het allemaal van nabij observeren. Zeventien jaar geleden verhuisde hij van Groningen naar Maastricht om les te geven aan de universiteit. De overstap is hem prima bevallen. Hij stoort zich niet aan het populisme aldaar, eerder aan de veelgehoorde veronderstelling dat Limburg nu eenmaal lijdt aan de bevolkingskrimp en het vertrek van jongeren naar de Randstad. Dat was altijd al zo, zegt Koenis, en het verklaart de opkomst van het populisme geenszins. Er zitten veel positieve kanten aan het Limburgs bewustzijn, vindt hij, zolang men maar niet gaat zwelgen in de goede oude tijd van Limburgers-onder-elkaar, want immigranten hebben er altijd veel economische groei gebracht.

Koenis denkt dat wij ons op een breukvlak in de politieke geschiedenis bevinden.? Oude modellen zijn uitgewerkt, nieuwe zijn nog in de maak.? Ressentiment tiert welig, maar daar zouden we ons niet zoveel zorgen over moeten maken, want dat hoort nu eenmaal bij democratie. Onrust en irritatie zijn onvermijdelijk, zegt Koenis, verwijzend naar Menno ter Braak. Zolang we de waarde van een algemene publieke ruimte maar niet uit het oog verliezen. Dat zou pas echt zorgelijk en gevaarlijk zijn.

Waarom zou je Menno ter Braak, een essayist uit de jaren dertig, raadplegen over de stand van de democratie anno nu?

‘Politiek essayisten zijn bij uitstek de moeite waard om te bestuderen. Ze geven vaak een scherper beeld van een bepaalde politieke situatie dan wetenschappers of politici uit die tijd. Dat was voor mij en mijn collega Jan de Roode een reden hun werk opnieuw te lezen. Ter Braak, bijvoorbeeld, schreef heel nuchter over wat democratie nu eigenlijk is. Hij was daar tamelijk illusieloos over. Dat zag ik pas toen ik me realiseerde hoe wij tegenwoordig over democratie spreken, namelijk als iets goeds. Democratie geldt tegenwoordig als het goede leven. Het is een moreel oordeel geworden. Je kunt iemand verwijten: je bent niet democratisch en dan heb je je punt eigenlijk al gemaakt. Ten tijde van Ter Braak was dat natuurlijk een ander verhaal. Hij wijst erop dat democratie zogezegd een veel grotere bandbreedte heeft; het kan allerlei kanten op slaan. Als je democratie opvat als een politiek stelsel dat zich onderscheidt van andere stelsels omdat het volk veel te vertellen heeft, kun je bijvoorbeeld verdedigen dat fascisme een onderdeel van de democratie is geweest en dat het dus geen aberratie was. Dat is misschien erg omstreden, maar toch.

Ik dacht: we hebben een blik nodig op de democratie die de uitslag naar het volk beter kan volgen. Ik verzet me tegen mensen die populisten als niet-democratisch beschouwen. Dat is onjuist, in veel opzichten zijn de populisten juist democratischer dan de elite, die ze afwijzen. Dat is een inhoudelijke reden om de populisten serieus te nemen.’

Zegt u: democratie en boosheid horen bij elkaar?

‘Ik ben daarover gaan denken vanwege het heersende ressentiment. De laatste jaren is het volk inderdaad opvallend boos, maar ik vroeg mij af: was dat vroeger nu zo veel anders? Ik las politiek essayist Henk Hofland die in zijn boek Tegels lichten over de naoorlogse jaren en de jaren zestig schreef, over het tv-programma Beeldreligie en de boze reacties die dat opriep. Dat was net zo goed een enorme scheldpartij. Er waren zelfs mensen, zo schreef Hofland, die hun uitwerpselen in een envelop deden en opstuurden. Dat vond ik verbluffend. Ik dacht: het zou me niet verbazen als de boosheid toen helemaal niet zo veel minder was dan nu?.

Maar nu ligt het permanent op tafel, iedereen kan het zien. Dat is natuurlijk wel anders. De moderne technologie maakt het mogelijk om heel eenzijdig winden te laten in het openbare debat zonder je te bekommeren om hoe dat aankomt. Er zit nu een premie op, terwijl er vroeger een rem op zat. Als je naar een politieke vergadering ging en je begon te schelden, werd je de zaal uitgezet.

Dus inderdaad; ik denk dat er een intrinsiek verband is tussen democratie en ressentiment. Dat is niet toevallig.’

Hoe ziet dat verband eruit?

‘Het is een combinatie van twee tendensen. Democratie is bedoeld om het volk aan de macht te brengen. Dit betekent automatisch dat je iedere vorm van hiërarchie kritisch zult bezien. Er is geen enkele vanzelfsprekende acceptatie van welke hiërarchie dan ook, want iedereen is gelijk. Daarnaast geldt: als de oude hiërarchie, die vaak nog stoelde op afkomst, aan de kant wordt gezet, komt daarvoor een kale, harde meritocratie in de plaats. De besten komen dan bovendrijven. Daar zien we in Nederland duidelijk tekenen van. Dit leidt onherroepelijk tot het probleem dat mensen die onderop blijven steken geen verhaal meer hebben. Ze hebben geen perspectief?.

Vroeger konden gemeenschappen nog trots putten uit het feit dat de meest talentvollen onder hen omhoog konden. Dat straalde af op de gehele gemeenschap. Ik heb dat zelf meegemaakt. Ik kwam uit een katholiek dorp. De slimste jongetjes mochten naar het seminarie. Dat gold niet voor iedereen. Maar er heerste wel het idee dat de hele katholieke gemeenschap baat had bij het succes van die jongens. Zonder dergelijke verhalen blijf je helemaal alleen over. Als je dan ziet dat je het niet redt, en je ziet dat je kinderen lager terechtkomen dan jijzelf, dan is dat een bittere pil.

Politici leggen ook niet meer uit dat er nog een publieke ruimte is waarop je kunt terugvallen. Dat die misschien iets minder is geworden, maar nog niet verdwenen. Ik heb zojuist het boek van oud-CDA- fractieleider Bert de Vries gelezen. Hij wijst erop dat Balkenende steeds maar tamboereerde op de eigen verantwoordelijkheid van de burger. Dat had misschien te maken met de houdbaarheid van de verzorgingsstaat. Maar als politici niet meer de moeite nemen om uit te leggen dat we wel degelijk proberen te middelen, dat we wel degelijk systemen hebben die de pijn verdelen en die zwakkeren tegemoet komen, dan wordt het een kale bedoening. Dan kan ik me voorstellen dat mensen boos worden?.’

IN DE MERITOCRATIE zit ook een element van: eigen schuld, dikke bult. Had je maar harder je best moeten doen.

‘Dat werkt naar twee kanten. Mensen die veel geld verdienen? denken nu dat ze dat succes aan zichzelf te danken hebben. Dat is net zo onzinnig. Maar goed, mensen aan de top redden zich wel. Ze worden in het publieke debat zo nu en dan afgezeken, maar ach. Terwijl mensen onderaan, die kunnen echt het gevoel krijgen dat ze hebben gefaald.

Neem alle aandacht voor de kennissamenleving. Ook die heeft een opdrijvende werking. Mensen met een eenvoudig beroep als timmerman of boer krijgen dan het gevoel dat ze er niet meer toe doen. We moeten ervoor zorgen dat mensen trots kunnen zijn op wat ze realiseren. Daar zijn vanzelfsprekend gradaties in, de een heeft nu eenmaal meer in zijn mars dan de ander. Maar het gaat om vormen van waardering voor verdienste. Ik was geraakt door wat Phillip Blond daarover zei (zie De Groene Amsterdammer van 2 december 2010), namelijk dat we behoefte hebben aan andere vormen van respect.’

U zegt: democratie brengt automatisch ressentiment met zich mee, want zij verzet zich tegen hiërarchie. Daarom leidt democratie uiteindelijk ook tot meritocratie.

‘De verbindende schakel in dat argument is dat juist in een democratie verschillen niet meer vanzelfsprekend zijn. Daarom gaan ze pijn doen. In een ouderwetse standenmaatschappij is er natuurlijk ook boosheid, maar dan hebben mensen niet het idee dat ze eigenlijk het recht hebben om hetzelfde te zijn als de mensen met geld en macht. Er zijn nu meer gelijke kansen en minder belemmeringen, dan steekt dat verschil des te meer.

Meritocratie werkt goed zolang je er evidente ongelijkheden mee kunt bestrijden. Vroeger raakten de talenten van allerlei kinderen verloren omdat ons hoger onderwijssysteem ze domweg niet toeliet. De winst van hoger onderwijs voor velen is dat die kinderen nu wel zijn meegekomen. Maar de emancipatie is nu uitgeput, het zegt niet zo veel meer. Die hele politieke beweging vanaf Abram Kuyper is aan een einde gekomen. Dat maakt het extra lastig.’

Zo bezien luidt het populisme een nieuw tijdvak in?

‘In mijn boek Verlangen naar cultuur ga ik in op de verschillende stijlen van politieke bewegingen. De PvdA hanteert de bureaucratische stijl, met een grote rol voor de overheid. De liberalen hebben natuurlijk de markt en het CDA zit er een beetje tussenin. Ze doorlopen allemaal een cyclus. Na de oorlog speelde de overheid een briljante rol bij de opbouw van de verzorgingsstaat. Toen dat niet meer goed werkte, kwam de omslag naar de markt. Dat was een nieuwe manier van problemen oplossen. Nu zie je de hype daartegen. Maar laten we wel wezen, mensen die zich nu zo afzetten tegen het marktdenken vergeten dat dit een reactie was op de doorgeschoten rol van de overheid.

Iedere politieke stijl heeft zijn eigen publiek, dat zijn de mensen die van die stijl het meest profiteren. De PvdA heeft enorm geprofiteerd van de bureaucratische stijl, eenvoudigweg door veel beslissende posities te bezetten. Neem de volkshuisvesting, daar vervulden de sociaal-democraten alle belangrijke functies. Dat was hun belang. Alleen al daarom is het goed dat er een andere stijl opkomt. Dat is een onherroepelijk gegeven.

Het zijn golven. Op een gegeven moment zijn ze uitgeput. Wat eerst een succes was, toont later zijn gebreken. Het populisme is een markering daarvan. De oude politieke stijlen zijn op hun grenzen gestuit. Daarmee zijn ze nog niet verdwenen; de overheid en de markt hebben nog steeds hun waarde als oplossingsmethode. Maar ze domineren niet meer. Iedereen zoekt nu naar een mix, er is een speurtocht gaande naar interessante tussenvormen, waarbij intermediaire organisaties een belangrijke rol spelen. Het populisme signaleert dit vooral.

Maar je kunt ook spreken van een breukvlak. Als je ziet hoe er over de massa en over de elite wordt gepraat – dat tref je volgens mij enkel aan in bepaalde fases. Het signaleert een diepere crisis. De tegenstelling tussen boven- en onderlaag krijgt sterke nadruk als het idee van een publieke ruimte aan het zicht is onttrokken. En dat is nu duidelijk het geval.’

We geloven niet meer in die publieke ruimte?

‘Kijk naar de rol van de instituties, die is altijd essentieel geweest. Als je pensioen betaalde, wist je, als individu: hier profiteer ik ook van. Het pensioenfonds is in het algemeen belang, het zorgt voor een zekere solidariteit, maar het is ook in mijn eigen belang. Voor de kinderbijslag en heel veel andere sociale regelingen gold hetzelfde; het was altijd een mengeling van algemeen belang en eigen belang en we hoefden dat niet tegen elkaar uit te vechten. Maar dat gevoel is verdwenen. Mensen geloven het niet meer. Terwijl die publieke ruimte er nog wel degelijk is. Het zou pas echt een ramp zijn als die ruimte niet meer bestond.’

DAN KUN JE EERDER spreken van een crisis van de instituties in het maatschappelijk middenveld dan van een crisis van de politiek?

‘Veel professionals zijn ontzettend onzeker geworden. Het is bijna deerniswekkend hoe moeilijk ze het hebben, bijvoorbeeld in het onderwijs. Hoe ze proberen nog iets van beroepstrots overeind te houden. Dat komt: de grote trend van democratisering zet gewoon door. Mensen praten mee, steeds vaker. De middelmannen en middelvrouwen die de managementposities bij de instituties bezetten krijgen daar de klappen van mee. Er is geen vanzelfsprekend gezag meer. Autoriteit brokkelt al een jaar of vijftig gestaag af.’

Toch, zegt u, ligt het algemeen belang vooral in dat middenveld?

‘Ik heb er lang over nagedacht. Willem Witteveen zegt: het algemeen belang is een nuttige fictie. Maar dat ben ik niet met hem eens. Dat we er met z’n allen naar zoeken, dat is het algemeen belang. Het gaat om het gevecht om het algemeen belang te formuleren.

Vroeger, ten tijde van de verzuiling, bepaalde de politieke elite wat het algemeen belang was. Nu praat iedereen mee, dat is een enorme kakofonie. Dat is misschien lastig voor de elite, maar dat is geen teken dat het algemeen belang niet meer bestaat, integendeel. Het algemeen belang houdt op als mensen niet meer de moeite willen doen om samen te leven. Dat is bij ons totaal niet aan de orde. We zijn ontzettend geëngageerd, iedereen wil meepraten, dat geeft een zekere wrijvingswarmte.

Bovendien, het algemeen belang refereert aan reële vragen. Een vrouw die wordt gediscrimineerd komt op voor haar eigen belang als ze daartegen in opstand komt. Maar het is tevens in het algemeen belang dat mannen en vrouwen gelijk zijn en dat zoiets is vastgelegd. Met haar protest verwijst ze daarnaar. Of neem de pensioenen, die gaan over solidariteit. Als de ouderenpartij van Jan Nagel nu zegt: de pensioencrisis gaat ten koste van ons, komt ze niet enkel op voor zichzelf, maar refereert ze ook aan een algemeen belang van solidariteit. Het algemeen belang is dus verbonden met reële praktische kwesties. Wat ik politici verwijt is dat ze dit niet goed uitleggen. Ze praten of heel abstract of ze vluchten in details. Maar het gaat om onze publieke ruimte die het mogelijk maakt om samen te leven, dat moeten ze uitdragen.’

Toch een verwijt aan de politici? Weten ze niet meer waar ze voor staan?

‘Als je biografieën leest van grote politieke leiders als Willem Drees zie je dat ze de grote vraagstukken van hun ideologie direct koppelden aan de praktijk. Ze hadden een idee, bijvoorbeeld solidariteit, en ze gaven dat tegelijkertijd vorm, bijvoorbeeld in het vakverbond NVV. Mensen konden de link leggen. Ik weet nog hoe mijn vader het begrip naastenliefde heel praktisch kon vertalen. Hij was voorzitter van de dorpsvereniging de Naastenliefde die ondersteuning bood aan boeren en tuinders die even niet konden werken. Dat was niet abstract. Nu is dat veel ingewikkelder geworden. De ideologie en de instituties zijn vager geworden. Dus wat ziet de burger? Enkel nog de politicus. Die vervult de rol van vertegenwoordiger. Dan kun je zeggen: de politiek is nu veel minder machtig dan vroeger, maar politici komen nog wel bij burgers binnen. Andere partijen hebben misschien wel invloed, maar ze komen moeilijk de dijk over.’

Veel denkers die ik heb geïnterviewd zeggen: burgers moeten meer zelf gaan doen, dan kunnen ze de waarde van het algemeen belang weer ervaren. En door ze persoonlijk aan te spreken, geef je ze respect.

‘Ik denk dat dat wel klopt. Maar inderdaad, oude vormen van het uitdelen van respect zijn verkruimeld, en dus moeten daar nieuwe vormen voor in de plaats komen. We weten nog niet precies hoe dat eruit zal zien. De nationale context boet in, het lokale wordt belangrijker, dat lees je er duidelijk uit. Je ziet de regio sterker worden en aan de andere kant ook het Europese verband. Daar zie ik hier in Limburg duidelijke tekenen van.

Ik ben ook niet somber. Het is mijn rotsvaste overtuiging dat mensen altijd zoeken naar manieren om dingen samen te doen. De drang om die gemeenschap te bouwen is veel sterker dan de drang om alles alleen te doen. Dus mensen vinden wel weer manieren om het op te lossen.’

Dit artikel verscheen in de Groene Amsterdammer van 7 april 2011.

Back To Top