Er woedt al een tijdje een heuse richtingenstrijd over de toekomst van de arbeidsmarkt. Wat gaat de digitale revolutie brengen? Massale werkloosheid, omdat de computer al ons werk overbodig zal maken? Of juist nieuwe banen die ons meer welvaart opleveren?
Wie zal het zeggen? Voorspellen is immers lastig, zoals het gezegde gaat. De discussie heeft meer weg van een geloofsdispuut, met alles wat daarbij hoort. Economen die vanuit schuttersputjes welles-nietes roepen. Kampen die elkaar verketteren. Een wetenschapper trok laatst de – somber stemmende – vergelijking met het klimaatdebat. Zolang de deskundigen het oneens zijn, is het voor de politiek lastig om adequate maatregelen te nemen. En dat is in alle gevallen verlies, want hoe we de toekomst ook inschatten, het staat buiten kijf dat er veel gaat veranderen en dat dit enorme aanpassingen zal vergen.
De scheidslijn tussen pessimisten en optimisten loopt niet alleen door de (economische) wetenschap, maar ook door de generaties. Dat bleek mij toen ik onlangs een tafelgesprek mocht leiden over technologie en arbeid. Terwijl mijn leeftijdsgenoten geneigd zijn tot zorgelijkheid en misbaar, zien jongeren vooral kansen. Niet zozeer op een vaste loopbaan of een mooi pensioen, want die kans is klein – maar dat trekt ze niet eens. Wel op een socialere wereld met minder geld en meer voldoening. Zei Google-oprichter Larry Page niet dat technologie bedrijven tien keer efficiënter gaat maken, zodat ‘de dingen om een comfortabel leven te leiden veel en veel goedkoper kunnen worden’? Dat gaat gepaard met een andere geesteshouding.
We moeten nadenken over een nieuw verdienmodel voor Nederland, zei een verstandige econoom laatst. Met bijbehorende mentaliteit, zou ik zeggen. Eentje waar de strijdbijl plaats maakt voor een constructief gesprek over de waarde van werk en leven.
Beeld via Flickr: lezen en werken kan tegenwoordig overal.