skip to Main Content

Foto door: romanboed via Foter.com / CC BY

Dominee Ad van Nieuwpoort roept zijn kerk op om niet langer een gemeenschap van gelovigen te willen zijn en de bijbel niet langer als waarheid te presenteren, maar als diep-menselijke fictie.

Door Yvonne Zonderop

HET IS EEN GENOEGEN om dominee Ad van Nieuwpoort te horen vertellen. Zoals hij praat over zijn jeugd, beeldend en gedragen, trekt een klassiek Nederlandse film aan je voorbij. Zijn vader was ook predikant, en dus verhuisde het domineesgezin regelmatig, van Uddel naar Sliedrecht, van Nunspeet naar Huizen. ‘Dan kwam er in het dorp een zwarte Mercedes aanrijden, met mannen in zwarte pakken’, vertelt Van Nieuwpoort. ‘Ze stapten uit en namen plaats achter in de kerk. Het was de beroepingscommissie. Ze liepen rondjes om de kerk om onderling te overleggen of ze beroep zouden doen op mijn vader. En als ze aanbelden, wisten wij als kinderen: we gaan weer verhuizen!’

Mooi, beschut, zwaarmoedig, beklemmend. Dat is de toon waarmee schrijvers als Franca Treur, Maarten ’t Hart en Jan Siebelink dit deel van onze calvinistische geschiedenis beschreven. Een strengheid waar niemand naar (terug)verlangt, Van Nieuwpoort zeker niet. Waar de auteurs afstand namen van het geloof van hun jeugd kwam Ad van Nieuwpoort er via een omweg bij terug in de buurt – als vernieuwer.

Een fakkeldrager voor de teksten, zo zou je Van Nieuwpoort kunnen omschrijven. Hij werd een gezicht van de zogenoemde Amsterdamse School, een gezelschap theologen dat pleit voor een onhistorische lezing van de bijbel. Laat de tekst spreken, dat is hun motto. De bijbel schrijft niet voor wat je wel of niet moet doen. Het is een verzameling tijdloze verhalen die gaan over de vraag wat een mens nodig heeft om mens te worden. ‘Wanneer je de bijbel leest als fictie, en niet zozeer als een boek dat ons de waarheid vertelt, krijgen de teksten veel meer ruimte om hun verhaal te doen’, zegt Van Nieuwpoort. Het maakt ze van waarde voor gelovigen, voor ongelovigen en voor alles wat daartussen zit.

Veel Nederlanders zijn dat van harte met Van Nieuwpoort eens. Eind september werd de bijbel publiekelijk verkozen tot het belangrijkste boek uit onze geschiedenis, belangrijker dan Jip en Janneke of Eline Vere. De bijbelverhalen wekken belangstelling, ook bij wie niet gelovig of kerkelijk is. Zie het verkoopsucces van de reeks Bijbel voor ongelovigen van Guus Kuijer of de aandacht voor Dimitri Verhulsts hertaling van het Oude Testament. Zelfs de felste atheïsten zullen erkennen dat de bijbel cultuurgeschiedenis is. Door de eeuwen heen hebben onze voorouders zich de klassieke teksten steeds opnieuw eigen gemaakt, met steeds nieuwe, eigen interpretaties. Daarom noemde de Britse schrijver A.N. Wilson de bijbel ‘the book of the people’, het boek van de mensen, meer dan het boek van de kerk.

Niettemin telt Nederland inmiddels miljoenen inwoners die er nauwelijks nog van weten, die de verhalen niet kennen en de verwijzingen niet meer verstaan. Dat komt doordat wij een tijd lang de bijbel liefst negeerden. Godsdienst, de kerk, de bijbel: voor velen was het één pot nat, waar ze ver vandaan bleven vanwege de associatie met beknelling en onwrikbaarheid. Het gevolg is dat kinderen op school nu amper over de bijbel leren en dat media er alleen naar verwijzen voorzover ze zelf een religieuze achtergrond hebben. Het maakt veel van onze cultuur ronduit onbegrijpelijk, zegt Van Nieuwpoort: ‘Een beetje alsof je in Frankrijk woont en geen Frans spreekt. Je loopt door een museum en je ziet beelden, waarvan je geen idee hebt waar ze naar verwijzen. Zoals George Steiner ooit zei: alle westerse literatuur verhoudt zich expliciet en impliciet tot de bijbelse literatuur.’

Pas nu de meeste bestrijders van het godsdienstig juk een dagje ouder worden, steekt een nieuwe generatie belangstellenden de kop op. Ze willen weten wat de bijbel zegt, liefst zonder vooringenomenheid. De inbreng van de Amsterdamse School past daar goed bij. Die theologen zijn gepassioneerde vertellers die de oude bronnen serieus nemen als tijdloze literatuur.

Zie bijvoorbeeld hoe Van Nieuwpoort een strofe uit het boek Numeri behandelt. Hij beheerst de stembuiging, de spanningsboog en het gedoseerd oratorisch geweld zoals een volleerd predikant betaamt. ‘Ken je het verhaal van Hobab?’ En dan schetst hij de setting. Het volk Israël is bevrijd uit Egypte en verblijft al een tijdje moedeloos in de woestijn. Het moet door, op weg naar het beloofde land. Mozes krijgt een teken dat hij het volk opnieuw moet leiden, maar heeft daar weinig zin in. Hij vraagt aan zijn zwager Hobab, die niets heeft met de God van Israël, en dus eigenlijk als buitenstaander wordt beschouwd: ga alsjeblieft mee. Van Nieuwpoort: ‘Hobab aarzelt. Ik wil naar m’n eigen volk, waarom zou ik meegaan? Dan gaat Mozes op z’n knieën. Hij smeekt: verlaat ons niet, want zonder jou kunnen we onze weg in de woestijn niet vinden. Jij bent onze ogen. De ogen van de vreemdeling zijn dus onmisbaar. Het volk in de woestijn heeft hem nodig als kritische spiegel. Dat is de boodschap. En dan blijft overigens in het midden of Hobab vervolgens meegaat.’

Het verhaal is duizenden jaren oud, maar je zou het gemakkelijk naar het nu kunnen verplaatsen. Zo heeft Van Nieuwpoort honderden voorbeelden paraat, zegt hij. Klassieke verhalen die ook nu betekenis kunnen hebben. Alleen, welke betekenis? Dat is een vraag die steeds open ligt voor interpretatie. ‘De tekst moet spreken voor zichzelf’, zegt hij. Er is geen vaste uitleg.

Het is een zoektocht. Iedere preekbeurt is een avontuur. ‘Soms lees ik een tekst, en denk: hier kan ik niets mee. Mijn leermeester Frans Breukelman omschreef dat als “de tekst als een huis”. Je loopt er omheen en je denkt: waar gaat dit over? Je kijkt door de raampjes, en je denkt: ik zie het niet. Maar als je volhoudt, en je blijft kijken, dan kan het zomaar gebeuren dat het huis zich van binnenuit opent, en dat je wordt toegelaten. Dan gaat de tekst spreken en stromen. Dat is de mooiste ervaring. Breukelman zei: dan kan ik weer geloven en dan kan ik zelfs bidden. Zo beleef ik dat ook.’

Ad van Nieuwpoort heeft een complex verhaal, althans, voor wie de kerk associeert met vaste uitleg en strikte rituelen. Zo noemt hij de bijbel een ‘boek dat kritisch is op religie’. Geloofsgemeenschappen mogen door de eeuwen heen vaste interpretaties hebben geclaimd en daar leefregels aan hebben verbonden, Van Nieuwpoort voert juist aan dat de verhalen oproepen tot verandering en tot het inslaan van nieuwe wegen. In zijn nieuwe boek Uit de tijd: Wat bezielt een liberale dorpsdominee? schrijft hij: ‘Geloof in bijbelse zin past meer in het huis van de verbeelding dan in het huis van de gestolde kerkelijke paradigma’s.’

‘Mensen vragen mij: waar geloof je nu in?’ zegt hij. ‘Maar er is niet één exegese. Het Nieuwe Testament heeft niet voor niets vier evangeliën. Er is niet een enkele waarheid van te maken. Mensen vinden dat ingewikkeld. Ze gaan op zoek naar antwoorden, naar iets tastbaars. In de katholieke kerk heb je zo’n tabernakel en daarin een hostie: het lichaam van Christus. Jezus zit veilig opgesloten in een kastje. De kerk heeft de sleutel, en houdt daarmee de regie. Maar op deze manier worden de verhalen beroofd van hun eigenstandige invloed. Dat is een gemis. De lezing van de tekst is als een ontmoeting. Als ik alleen mijzelf wil terughoren in wat jij zegt, dan ontmoeten we elkaar niet. Dan gebeurt er niks.’

Met zijn afkeer van vaste regels is hij niettemin overtuigd predikant, verbonden aan de Protestantse Kerk. Hij was voorganger bij de Thomaskerk in Amsterdam-Zuid en sinds vier jaar is hij predikant in Bloemendaal en Overveen. Binnen de kerk is het meervoudig perspectief heel goed mogelijk, zegt hij, zolang je de tekst het werk laat doen. In het schilderachtige, tiptop gerestaureerde Bloemendaalse kerkje uit 1636 doet hij precies dat. Hij brengt mensen bijeen uit verschillende maatschappelijke lagen om samen een klassieke tekst te oefenen. ‘Ik zie de kerk vooral als een leesclub. Je zit aan tafel met een hoogleraar die in zijn vrije tijd zeer geïnteresseerd is in filosofie, samen met een tuindersvrouw uit Lisse die de Linda leest. Ze oefenen de tekst, los van God of geloof. Met elkaar zoeken naar betekenissen voor de dag van vandaag. Zeg nu eerlijk, waar vind je dat nog?’

Onlangs werd Van Nieuwpoort gevraagd te bemiddelen tussen twee scholen in de Protestantse Kerk Nederland. ‘Aan de ene kant van de tafel zaten bonders. Strak in het pak, tegen vrouwen en homo’s. Ze zeiden: wij lezen de bijbel van kaft tot kaft, het is Gods woord, het is allemaal waar. De andere kant was een en al twijfel. We weten het niet meer zo goed, zeiden ze. Eigenlijk geloven we niet meer. Maar op het moment dat je bijbelleest, komen beide kanten van hun plaats. Er ontstaat een nieuw perspectief, bij hen, maar ook bij mij. Dit is volgens mij de definitie van kerk: we spreken af dat we de tekst laten werken. Dan wordt het iets van ons samen.’

Best mogelijk dat men na afloop weer teruggrijpt op de eigen, oude zekerheid, dat weet ook Van Nieuwpoort. Maar mogelijk springt er tijdens de lezing een vonk over die blijft en die voor nieuwe inspiratie zorgt. Dat is het soort inspiratie dat hij als geloof zou willen omschrijven. Om dat soort geloof is het hem te doen. ‘Het geloof komt van buiten, niet van binnenuit. Het geloof komt op je toe. In het geloof gaat het bij wijze van spreken over die vreemdeling die jou zegt wat je zelf niet zeggen kunt. Het is Hobab. De filosoof Levinas heeft het over “het aangezicht van de ander”. Dat aangezicht spreekt jou aan, en daardoor gaat er iets open.’ Als dat gebeurt, spreekt Van Nieuwpoort van ‘een bevrijdende ervaring’, het tegenovergestelde van wat sommigen onder geloof verstaan.

Met gevoel voor het theatrale omschrijft hij zijn begrip van de bijbel als ‘een uittocht uit het huis van de religie’, een afscheid van de eenduidigheid. ‘Laatst vroeg een radiopresentator wat ik vond van het testen op het Down-syndroom bij foetussen. Ze verwachtten van mij een helder standpunt. U bent toch dominee? Maar ik heb geen algemeen antwoord op een algemene vraag. Er zijn in de christelijke ethiek enorme verhalen gemaakt van hoe je moet handelen. Maar vaste voorschriften staan ver af van het gewone leven. De vraag moet niet zijn: hoe ga je om met euthanasie, maar: wat zijn de consequenties van zo’n voornemen? Wat zijn de vruchten ervan? Dat antwoord verschilt per geval.’

Hij mag een bijzondere dominee zijn met een betrokken publiek, maar is Ad van Nieuwpoort ook een der laatste Mohikanen? Hoeveel predikanten telt Nederland over twintig jaar nog? Er zijn steeds minder belijdend gelovigen. En het tempo waarin kerken sluiten, naar schatting twee per week, doet weinig goeds vermoeden voor de toekomst. Hoe houd je het gedachtegoed levend en relevant? In elk geval niet door de hoop te vestigen op modernisering, vindt Van Nieuwpoort. De nieuwe bijbelvertaling, die het eigen, gedragen taalgebruik inruilde voor begrijpelijker spreektaal, is hem een doorn in het oog. ‘Alle vezels in mijn bestaan verzetten zich daartegen. Alsof het niet uitmaakt hoe het gezegd wordt, omdat het om de boodschap zou gaan. Maar vorm en inhoud zijn één, je kunt het ene niet los zien van het andere.’

Verdieping moet volgens hem het antwoord zijn, niet versimpeling. Juist in tijden van permanente bereikbaarheid, smartphoneverslaving en een beeldcultuur die het woord verdringt, biedt concentratie een hoognodig tegenwicht. Noem het de lokroep van de verbeelding. Door af te dalen in een verhaal kom je los van de oppervlakte, en kom je op nieuwe ideeën. Dat heeft de kerk, naast alle ellende, eeuwenlang gedaan, en zou dat nu opnieuw moeten doen, zegt hij.

‘De beste manier om je de bijbelse tekst eigen te maken, is overschrijven met de pen. Dan gaat het door je lijfelijke hand. Dat klinkt misschien pathetisch, maar dan komt er een moment dat je stuit op woorden die jou aankijken. Die woorden zijn geduldig. Ze wachten al twintig eeuwen tot ze gelezen worden. Ze komen los uit die tekst en krijgen betekenis. Je krijgt er een intieme verhouding mee. Het is bijna erotiek met de tekst.’

Hij gebruikt een concordantie, een naslagwerk met alle woorden uit de bijbel en waar deze staan, net als zijn voorvaderen. ‘Ik heb er nog een uit 1619, een concordantie op de Statenvertaling, met ook Hebreeuwse woorden erin. Dan zoek ik op het woordje “genade”, en dan zie je hele lijsten, pagina’s lang, waar dat woordje allemaal voorkomt. Ik doe dat met mijn Hebreeuwse bijbel op de computer. Dan kun je zien hoe die woorden functioneren in een andere context. Dan krijgt dat ene woordje op die plek betekenis vanuit die andere teksten. Dan legt de tekst zichzelf uit.’

Juist deze tekstbehandeling maakt het mogelijk dat mensen begrip ontwikkelen voor teksten van duizenden jaren oud, vindt Van Nieuwpoort. Met zorgvuldigheid en met een persoonlijke benadering blijft de bijbel een levende tekst, ook voor wie in het geheel niet kerkelijk is. Hij is ervan overtuigd dat de verhalen zullen blijven bestaan en zullen blijven inspireren. ‘De bijbel vertelt het verhaal van handelen tegen de natuur in. Dat punt maakt Marilynne Robinson ook. Onze natuur is zelfbehoud, onze natuur is egoïsme. De bijbel roept daar iets tegenin: heb je naaste lief, want hij is een mens zoals jij. Wees voorzichtig met de mens die tegenover jou zit, want hij is precies als jij. Het is een oproep tot empathie. Die oproep zal blijven aanspreken, want hij is diep-menselijk.’

Maar hoe het verder moet met de kerk en met zijn eigen beroepsgroep? In de epiloog van Uit de tijd houdt Van Nieuwpoort een requiem voor zo’n vervallen Frans kerkje, beschimmeld, verlaten, van elk nut ontdaan. Maar er is ook een nieuw bestaansrecht mogelijk, oppert hij: kerken als samenscholingen voor een nieuwe mentaliteit. Hij schrijft: ‘Plaatsen waar een beweging ontstaat die zich keert tegen scepsis, angst, onrecht en lamlendigheid. Waar geoefend wordt in het bijbelse inzicht dat niets onmogelijk is en liefde uiteindelijk sterker is dan wat ook. Plaatsen waar we voor een moment de waan van de dag ontstijgen om vervolgens met nieuwe inspiratie en goede moed de tijd weer in te gaan.’

In die geest gaat Van Nieuwpoort onverstoorbaar door met het begenadigd bepleiten van broederschap, van empathie, van begrip en liefde voor elkaar. Laatst nam hij het bij Radio 1 op voor de vluchtelingen. Een razernij in zijn inbox was het gevolg. ‘Ik wist niet wat ik las. Vluchtelingen die worden neergezet als criminelen, als schoften die hier niets te zoeken hebben. Dan zie je weer hoe belangrijk taal is. Wanneer Geert Wilders spreekt over een asieltsunami en hij wordt door de voorzitter van de Kamer niet verzocht dit terug te nemen, gaat dit onze taal vervuilen. Zo meteen neemt de mevrouw die een kopje koffie drinkt de term gewoon over. Dat is levensgevaarlijk. Die taal zaait verwoesting.’

Hij blijft zijn kerk dan ook oproepen een lezende gemeenschap te zijn die de taal laat verbinden. Dat is een betere ambitie dan een gemeenschap van gelovigen te zijn, vindt hij. ‘Het woord “religie” roept de associatie op van: je hoort erbij, of niet. Maar het aardige van het voorbeeld van Hobab is dat juist die kritische atheïst soms beter snapt waar het over gaat dan die gelovige christen die zijn hele leven in de kerk heeft gezeten. We vinden dat misschien niet prettig, maar de schrijvers van dat verhaal houden daar al helemaal rekening mee. In de verhalen wordt het idee van wij tegen zij helemaal weerlegd. Als je zorgvuldig leest, heft dat verschil zich vanzelf op.’

 

 

Dit artikel verscheen in De Groene Amsterdammer van 7 december 2016 in de reeks De Goddeloze Samenleving.

 

Back To Top