skip to Main Content

Terwijl Job Cohen oproept tot binding, valt de samenleving verder uiteen en schreeuwen steeds meer mensen om waardering. Wat is die boel die bij elkaar moet worden gehouden? Met deze vraag lanceert De Groene Amsterdammer een nieuwe serie: Het algemeen belang.

Door Yvonne Zonderop

Beeld Bas Köhler

‘ZE HOREN TOCH EIGENLIJK bij België? Waarom scheiden ze zich niet af?’ Het regende op de dag na de Kamerverkiezingen aan de grachten in Amsterdam flauwe, badinerende grappen over Limburgers. Ze moesten een heldere boodschap uitdragen: het is niet ons soort mensen dat op Wilders heeft gestemd. Dat zijn andere mensen met een andere achtergrond, die we niet of nauwelijks kennen en dat laten we graag zo. Een beetje zoals vroeger over allochtonen werd gesproken, merkte columnist Stephan Sanders spits op.

Dat Nederland bepaald geen homogene samenleving is, wisten we natuurlijk wel, toch maakte de verkiezingsuitslag een aantal scheidslijnen zichtbaarder dan daarvoor. Peilers hadden zich stevig vergist in de feitelijke omvang van het PVV-electoraat. De politieke bovenlaag had gedacht dat het ergste alweer voorbij was – en keek even op haar neus. In suburbia, voorbij de randen van de stad, bleek een nieuwe categorie te wonen met duidelijke groepskenmerken: anderhalf- tot tweeverdienend, in het spitsuur van het leven verkerend, jonglerend met banen, op te voeden kinderen, duur gekochte huizen, niet aangesproken door de wens om de ‘boel bij elkaar’ te houden maar om ‘de boel in beweging’ te krijgen, zelfs als zich dat louter tot de file zou beperken. Zij maakten van de VVD de grootste partij in het land.

Zo kregen wij de omtrekken van een nieuwe sociale kaart van Nederland gepresenteerd. Demografische en economische trends hebben hun vertaling gevonden in de maatschappelijke verhoudingen. De oude elite die het bestuurlijk, economisch en cultureel voor het zeggen had is verdwenen, althans, haar macht is getaand. In de bovenlaag domineert nu een groep die floreert in de hedendaagse geglobaliseerde netwerksamenleving. De onderlaag komt tegen hen in opstand. Een tussenlaag lijkt te gepreoccupeerd met de eigen besognes om zich de consequenties te realiseren.

Dit alles brengt nieuwe vragen met zich mee over ons gemeenschappelijk domein. Hoe moet dat er nu uitzien? In de eerste plaats is dat een vraag aan de goed gesitueerde bovenlaag, door columniste Marjolijn Februari licht spottend ook wel de ‘weldenkende mensen’ genoemd, want over het algemeen hebben ze het goed met zichzelf getroffen. Ze verkeren liefst met andere weldenkenden, zodat ze er eenvoudig van overtuigd blijven dat zij het ’t beste zien.

Je zou deze mensen de winnaars van de meritocratie kunnen noemen. Ze danken hun goede maatschappelijke positie aan hun inzet en hun capaciteiten. Halverwege de jaren vijftig kondigde de Britse socioloog Michael Young hun komst al aan in zijn voorspellende satire The Rise of the Meritocracy. Young wilde waarschuwen voor de hoop dat een nieuwe, deskundige voorhoede het land zou bevrijden van de elkaar de bal toespelende adel. Een nieuwe elite, niet verenigd in grootgrondbezit maar gevormd door intelligentie en inzet, zou net zo goed problemen veroorzaken, ook al stond hun niets anders dan het algemeen belang voor ogen, vreesde hij.

Inderdaad is de kern van het meritocratische denken – het idee dat we ons succes in eigen hand moeten en kunnen nemen – sindsdien in opmars in de westerse wereld. Inmiddels worden de nadelen steeds duidelijker zichtbaar. Young profeteerde dat er een volksbeweging zou ontstaan onder de naam ‘de Populisten’. Zij zou in opstand komen tegen de hardvochtigheid van een cultuur die talent boven alles stelt. Waar is het respect voor mensen die niet zo slim, niet zo competent en niet zo efficiënt zijn? De meritocratie voorziet daar niet in, stelde Young vast. Bovendien is zo’n systeem niet houdbaar, want elke elite zal altijd kiezen voor bestendiging van de eigen machtspositie en nieuw talent dat de positie bedreigt buiten de deur proberen te houden. Revolutie is dan het onvermijdelijke antwoord, meende Young.

HET IS MOEILIJK OM IN DEZE ANALYSE geen parallellen te zien met de westerse wereld van nu. Het oproer van de onderlaag is – mede – een schreeuw om waardering. Het is ook een poging de eigen identiteit te formuleren. Ook die neiging is door een socioloog voorspeld: de Spanjaard Manuel Castells in zijn uit de tweede helft van de jaren negentig stammende trilogie The Information Age. Castells redeneerde dat de technologie die wereldwijd vrije uitruil van informatie mogelijk maakte zou leiden tot wat hij een netwerksamenleving doopte. Een internationale economische elite zou elkaar vinden, op zoek naar de efficiëntste manieren van productie. Het ‘gewone’ volk, bedreigd in zijn veilige arbeidsbestaan, zou zich gaan verenigen op identiteit, in een poging tot zingeving.

Ook van deze voorspelling is een en ander uitgekomen, kijk enkel naar het anti-immigratiesentiment bij de populisten. Maar de it-revolutie heeft ook impact gehad op de culturele positie van velen. Uit een recente studie van het Sociaal en Cultureel Planbureau blijkt bijvoorbeeld dat in de afgelopen twintig jaar het aantal banen voor laaggeschoolden niet is verminderd. De angst hiervoor onder economen bleek dus niet terecht. Maar de aard van het werk is wel veranderd. Mannelijke beroepen in de landbouw en de industrie verdwenen, vrouwelijke beroepen als serveerster en winkelbediende kwamen ervoor in de plaats. Een mannenberoep dat wel groeide was dat van vrachtwagenchauffeur. In de onderklasse, waar een kwart van de Nederlandse beroepsbevolking bivakkeert, luidt de trend: van fysieke kracht naar dienstverlening. Dat is jammer voor mannen die dat niet bijbenen. Het is zoals de directeur van een vmbo verklaarde: ‘Ik kan ze wel leren een wasmachine te repareren, maar hoe breng ik ze bij dat ze hun voeten vegen, hun handen wassen, hun troep opruimen en met twee woorden spreken?’ Ze hebben er geen moment om gevraagd, ze hebben zich er maar naar te gedragen en er hun zelfrespect aan te ontlenen.

De netwerksamenleving en de meritocratie versterken elkaar in een nieuwe ontwikkeling die nog het beste valt te typeren als sociale zelfselectie. Hoorde je vroeger bij een zuil waarin je nu eenmaal geboren was, nu bepaal je mede zelf tot welke groep je behoort. Je kiest met wie je wilt omgaan, bij wie je je thuis voelt, met wie je verwant bent. Eigen keuze en eigen verdienste spelen in die selectie een hoofdrol. Het is het resultaat van de emancipatie.

Die zelfselectie krijgt steeds vaker een fysieke vertaling. Ze vindt al lang niet meer voornamelijk plaats op sociaal-economische gronden. Tien jaar geleden schreven de wetenschappers Maarten Hajer en Arnold Reijndorp al over de zogeheten archipelisering van de stad. Mensen vestigen zich het liefst tussen soortgenoten met wie ze een blik op de wereld delen. Dat geldt net zozeer voor Houten, voor Abcoude als voor de buitenwijken van Gouda. Het invloedrijke adviesbureau Smart Agent deelt de woonvoorkeur van mensen alleen nog in langs typeringen van hun karakter; individualistisch of groepsgericht, autonoom of gezagsgetrouw. Soort zoekt soort en vindt elkaar – dat gaat tegenwoordig allemaal vrij gemakkelijk. De vraag rijst wel welke gezamenlijkheid de inwoners dan nog bindt. Wat is de woonplaats meer dan een toevallige verzameling van wijken met elk hun eigen identiteit? En wat resteert hiermee van het ooit zo sterk beleden gelijkheidsideaal?

OP DEZE VRAGEN BLIJFT DE POLITIEK VOORALSNOG het antwoord schuldig. Het politieke landschap weerspiegelt vooral de geschetste ontwikkeling. Het electoraat fragmentariseert en steeds meer mensen houden het voor gezien. Van alle groeperingen bij de laatste verkiezingen was de groep niet-stemmers het grootst. Hun aantal riep herinneringen op aan de waarschuwing die marktonderzoeker Tom van Dijk van Intomart anderhalf jaar geleden liet horen. Burgers zien geen oplossingen voor maatschappelijke problemen en trekken zich liever terug in eigen kring, zei hij. Hij noemde dit verschijnsel dissociatie.

De oude politieke ideologieën bieden geen handvat meer. Ze zijn slecht van toepassing op de huidige tegenstellingen en de tegenwoordige fragmentatie. Waar de staat ooit gelijkheid afdwong en daarmee zwakkeren sterker maakte, overheerst nu een overheid waar bureaucratie hoogtij viert. Regels en procedures moeten de inhoudelijke leegte van het beleid maskeren en zijn een kracht op zichzelf geworden, tegenstanders van formaat voor menig eenvoudig burger. Het verzet hiertegen, onder meer door mensen als Pim Fortuyn en organisaties als Beter Onderwijs Nederland, heeft wel sympathie gewonnen maar niet veel uitgehaald. Er is namelijk geen procedureel maar een politiek inhoudelijk antwoord nodig om onze publieke instanties nieuw leven in te blazen en ons gemeenschappelijke belang te formuleren.

Zo bezien is het niet zo vreemd dat Job Cohens oproep tot binding slechts beperkt aantrekkingskracht bleek te hebben. Binden als doel klinkt weliswaar loffelijk, maar kan nooit veel uithalen zonder analyse waarom en hoe de samenleving langzaam uiteen valt. Wat is dan die boel die bij elkaar moet worden gehouden? Een serieus gesprek hierover is nodig. De pragmatische generatie van veertigers, die nu overal aantreedt, heeft weinig op met versleten holle frasen. Om hen tot daden aan te zetten, zijn helder geformuleerde doelen nodig.

Dat hoeft niet per se door middel van een revolutie van de Populisten zoals Michael Young dat voorzag. Het kan ook heel goed op een vrolijke, creatieve manier. Bijvoorbeeld zoals de beeldend kunstenaars Tabo Goudswaard, David van der Veldt en Eelco Wagenaar afgelopen week in Haarlem lieten zien. In de Sportheldenbuurt onthulden zij een nieuw logo van de oude Droste-fabriek, ooit het beeldmerk van de wijk. Maar de Sportheldenbuurt telt nu twee soorten bewoners, de yuppen en de volkse oud-bewoners. Om dat aan de orde te stellen verhaspelden de kunstenaars het Droste-logo tot Sorted. Over de wenselijkheid en de effecten van de uitsortering in de wijk organiseerden ze na de onthulling een vrolijke buurtbarbecue.

Dit artikel verscheen in De Groene Amsterdammer van 1 juli 2010 als inleidend essay voor de reeks ‘Het Algemeen Belang’.


Wat scheidt ons, wat bindt ons, en waarom? Wat beschouwen we als gemeenschappelijk? Welke waarden zijn groter en belangrijker dan onze particuliere wensen en de belangen van onze zelfverkozen groep? Over deze vragen begint De Groene Amsterdammer vanaf deze week een interviewreeks onder de titel ‘Het algemeen belang’. Gaan we voort op het pad van de sociale segregatie en wat zal dat betekenen? Of zal de wil om met elkaar vorm te geven aan de samenleving prevaleren? En hoe zou dat dan in zijn werk moeten gaan?

Back To Top