skip to Main Content

‘Wie heeft een paar honderd miljoen vrienden?’

Metahaven wil een visueel repertoire bieden voor een progressieve internetpolitiek. ‘Het kernprobleem is dat we geen enkel zelfbeschikkingsrecht hebben over de infrastructuur waarmee we werken.’

De oprichters en kern van Metahaven, ontwerpers Vinca Kruk en Daniel van der Velden, lijkt het in het geheel niet te deren. Daniel is zojuist teruggekomen uit New York, Vinca is in beslag genomen door hun aanstaande tentoonstelling in het Cobra Museum. Het museum eert de studio als een nieuwe generatie ontwerpers met een nieuwe manier van werken. Het is het meest recente blijk van nationale erkenning. Speels, serieus, hedendaags, offensief: Meta­haven is het allemaal.

Vinca en Daniel kennen elkaar van de Rotter­damse kunstacademie. Beiden vervolgden hun opleiding aan de Jan van Eyck Academie in Maastricht, waar zij voor het eerst samenwerkten. Inmiddels geven ze zelf les in Arnhem en Amsterdam. Ze hebben de ontwerppraktijk in tien jaar tijd ingrijpend zien veranderen. Internet heeft een nieuwe beeldtaal mogelijk gemaakt waar Meta­haven vol overtuiging aan bijdraagt. Beelden gaan de hele wereld over en worden gemakkelijk bewerkt en gedeeld. Internationale samenwerking is een stuk eenvoudiger geworden: Vinca en Daniel namen zelf het initiatief voor samenwerking met WikiLeaks en met de IJslandse piraten. Maar internet brengt ook problemen met zich mee die Metahaven ruimschoots aan de kaak stelt.

Naast beelden en video’s maakt het ontwerpers­collectief essays, boeken en interviews. Ze ontwierpen sjaals voor WikiLeaks en een merkcampagne voor IJsland als bestemming voor datacenters. Met grafische middelen stellen ze bezwaarlijke praktijken aan de orde, zoals de ongebreidelde dataopslag door densa. Een Britse journalist schreef: ‘Metahaven wendt beelden aan als wapens voor verandering.’

Herkennen jullie je in die omschrijving?

Daniel: ‘Ik denk het wel. We gebruiken een instrumentarium dat refereert aan grafisch ontwerpen.’

Jij zegt: instrumentarium, hij zegt: wapens.

Daniel: ‘Onze middelen zijn natuurlijk vreedzaam. Metahaven wil een visueel repertoire bieden voor een progressieve internetpolitiek. Het is een militant ontwerp, in die zin zou je het een wapen kunnen noemen.’

Vinca: ‘Je kunt wapens ook zien als beelden. Het is een metafoor voor een andere beeldtaal, dus ik ben het eigenlijk wel eens met die term.’

Daniel: ‘Wij combineren dingen die normaal gesproken niet worden gecombineerd, dat is onze manier van werken. Onze beeldtaal is altijd enigszins onthutsend, ontregelend, ongemakkelijk.’

Vinca: ‘We citeren uit herkenbare beelden, uit merkbeelden of uit beelden die bekend zijn op, of van, internet. We combineren die beelden zodanig dat we er iets anders mee vertellen.’

Daarbij gebruiken jullie ook humor.

Daniel: ‘Humor is enorm belangrijk. Als je geen macht hebt, horen grappen bij je sterkste wapens. Net als practical jokes en hoaxes.’

Vinca: ‘Vooral op internet werken grappen ongelooflijk goed als je ze combineert met zaken die je aan de orde wilt stellen. Beelden nestelen zich in een nieuw collectief geheugen en zorgen voor nieuwe referenties.’

Daniel: ‘Soms is de manier waarop het systeem over zichzelf praat al een soort grap. Neem Keith Alexander van de nsa. De man gebruikt een abstracte taal over de cloud, over cyberspace en terrorisme, allemaal om te laten zien dat het heel ingewikkeld is en dat niemand behalve zij er iets van begrijpen. Dat wij als burgers maar moeten vertrouwen dat alles bij hen in goede handen is. Het is een tragedie van de burgerrechten, maar het is ook een komedie van de goede dictator. In een lezing hebben we Alexander vergeleken met de regisseur uit The Truman Show,de enige persoon die het hele overzicht heeft. Er zit een soort misplaatste vaderlijkheid in die heel komisch is.’

Daniel pakt zijn laptop erbij. Hij laat een wit beeld zien met rode letters usb, in de exacte belettering van de Zwitserse bank ubs. Daarna toont hij de poster‘Tinker, tailor, soldier, skype’, met onder in beeld de hashtag #nsa, een mooi voorbeeld van geestig protest. Daniel slaat het boek Uncorporate Identity open, dat hij met Vinca produceerde en dat inmiddels is uitverkocht. Het bevat een ruime verzameling van creatieve, ontregelende beelden en teksten die niet zozeer het bedrijfsleven als wel de ontwikkeling van de staat als merk aan de kaak stellen. Volgens Vinca is het boek een voorafschaduwing van hun recentere kritische werk over de wending die internet heeft genomen, en waar volgens haar de staat veel te verwijten valt.

Jullie maken design met een maatschappelijk in plaats van een esthetisch doel?

Vinca: ‘Maatschappelijk versus esthetisch is geen tegenstelling waar wij ons in herkennen. Je kunt wel degelijk design maken dat een grensverleggende vorm heeft en tegelijk politieke betekenis. Design heeft een geschiedenis van weglaten, dat gebeurde om wille van de beoogde ­functionaliteit. Minimalisme stond voorop. Wij zoeken juist complexiteit op. Wij vinden het interessant dat design de gedaante kan ­aannemen van een website, een boek, een film, soms van een artikel of lezing; we streven dat bewust na. Vorm is bij ons inhoud, en inhoud vorm.’

‘Humor is enorm belangrijk.

Als je geen macht hebt, horen grappen bij je sterkste wapens’

Nederlands design staat bekend om z’n eenvoud en toepasbaarheid. Staan jullie wel in die traditie?

Het blijft even stil, Vinca en Daniel kijken elkaar vragend aan.

Daniel: ‘De Nederlandse ontwerptraditie is heel breed. Als je Dutch design ziet als iets dat je op scherp probeert te stellen, dat experiment aangaat, passen wij daarin. Maar Dutch design als feelgood-merk dat alleen probeert te cashen op zijn simpelheid, dat is niets voor ons.’

Vinca: ‘Tegelijkertijd is er ook een Nederlandse traditie waarin de ontwerper gelijkwaardig is aan de opdrachtgever en waarin hij zich engageert met het doel van de opdrachtgever. Denk aan Wim Crouwel en het Stedelijk Museum, of aan Willem Sandberg. Die vorm van Dutch design inspireert. Maar we zijn kritisch over de manier waarop Dutch design wordt ingezet als marketingtool. We willen nadenken over hoe de politiek verandert en hoe we als ontwerpers met ons werk daarop kunnen reageren. We willen kunnen meedenken in plaats van te wachten op een plek die design uiteindelijk wordt toegewezen.’

Daniel: ‘De relatie met de opdrachtgever verandert. Vroeger was de opdrachtgever degene die het werk van de ontwerper openbaar maakte. Die klassieke opdrachtgevers zijn er in Nederland steeds minder. Daardoor gaan steeds meer ontwerpers zichzelf representeren, via sociale media. Wij worden vaak voorgesteld als een soort kunstenaarspraktijk, en dat zijn we ook wel, maar we werken heel vaak in opdracht en zijn vooral ontwerpers die de samenwerking zoeken. We zijn zelf op zoek gegaan naar case studies waarbij ons ontwerp een rol zou kunnen spelen.’

Jullie noemen jezelf pro-actief.

Daniel: ‘We streven naar een mix. Dat ­betekent in de praktijk dat je eens in de twee, drie jaar iemand uitkiest, of je door iemand laat uitkiezen met wie je dan een paar jaar doorgaat. Je moet er dus op ­vertrouwen dat het op termijn iets oplevert.’

Het lijkt alsof jullie met die manier van werken meer waardering oogsten in het buitenland dan in Nederland.

Vinca: ‘Ja, dat is zo, maar ik denk er niet veel over na. Op een gegeven moment merk je dat je vooral op reis bent en minder afspraken hebt in de stad waar je woont en werkt. Wij zoeken specifiek mensen en organisaties op, en die zijn nu eenmaal niet per se in Nederland. Dat is een belangrijker drijfveer dan erkenning. We geven wel al lang les in Nederland, Daniel op het Sandberg Instituut, ik in Arnhem op de kunstacademie. Daar brengen we onze manier van werken in en dat waarderen collega’s wel degelijk.’

Daniel: ‘In geen enkel land is er een kritische massa voor wat wij belangrijk vinden. Maar je kunt wel zeggen dat de mondige minderheid vaker in het buitenland zit dan hier. De vraag in Nederland is: kunnen een aantal kleinschalige initiatieven zich bij elkaar voegen tot iets groters? Daar is bindweefsel voor nodig, dat moet worden gegenereerd.’

Een jaar of drie geleden, dus ruim voor het nsa-schandaal, zocht Metahaven samenwerking met het Icelandic Modern Media Initiative (immi), dat de IJslandse internet­wetgeving bedacht die onder meer bronbescherming, vrijheid van expressie en klokkenluiders­bescherming regelt. Metahaven maakte voor hen beelden die IJsland moesten promoten als bestemming voor dataopslag. De samenwerking maakte ze nog bewuster van het belang van de fysieke infrastructuur van internet. Recentelijk stortten ze zich op de cloud. Ze schreven twee grote essays in een reeks van vier over data­opslag zonder fysieke herkenningspunten – wat de cloud eigenlijk is.

De term ‘de cloud’ klinkt als iets dat onaanraakbaar is.

Daniel: ‘De cloud is een beeld, dat is het geniale van het concept. Het heeft een beeld in de plaats gesteld voor die abstractie van het internet. Wij hebben getraceerd dat de term voor het eerst is gebruikt in 1996 in een paper van het Massachusetts Institute of Technology (mit). Nu is het een algemeen geaccepteerde term.’

Het idee van de cloud is: wees gerust, wij zorgen voor jouw data.

Vinca: ‘De cloud wordt gebracht als iets dat vooral gemakkelijk is, waarbij je als gebruiker vooral niet te veel moet willen nadenken.’

Daniel: ‘Dan is het goed om de fysieke kant in het oog te houden. Data wordt opgeslagen in centrales. Een van de interessantste voorstellen om de nsa tegen te gaan was het idee om de watertoevoer naar hun datacenters te verstoren. Het datacenter van de nsa in Utah gebruikt meer dan zes miljoen liter water per dag voor koeling. Het idee is dat de staat Utah geen basisvoorzieningen als water hoeft te leveren aan een organisatie die de grondrechten schendt. Helaas was het een voorstel uit conservatieve hoek, links denkt daar niet aan. Zij vinden dat schendingen van grondrechten op nationaal niveau moeten worden gecorrigeerd. Maar dat gebeurt niet.’

Er is veel kritiek op de staat, en op de NSA die alle ruimte krijgt. Maar bedrijven lijken vrijuit te gaan, terwijl die al die informatie vergaren. Is dat een kwestie van generatie? Ouderen wijzen naar bedrijven, jongeren lijken oké met Facebook of Apple en bewaren hun woede voor de staat.

Vinca: ‘De groei van technologie­bedrijven is een keuze die we allemaal zelf hebben gemaakt.’

De cloud is niet door de staat bedacht, die is door het bedrijfsleven bedacht.

Vinca: ‘Maar de staten hebben het wel mogelijk gemaakt dat bedrijven hen zijn voorbijgestreefd. De manier waarop bedrijven data vergaren is altijd binnen wetgeving die de staat stelt. Ook het overschrijden ervan gebeurt binnen wat de staat mogelijk maakt. En wetgeving is wel de enige manier om die bedrijven in check te houden.

‘Je kunt ons werk beschouwen als een vorm van verzet,

als het bewapenen van een tegengeluid met beeld’

Ook Europa is meegegaan in de wetgeving die sinds 11 september zo sterk is aangepast. Dat gebeurde onder de vlag van terrorisme­bestrijding, maar dat begrip is zo ver opgerekt, weten we sinds de onthullingen van Snowden, dat mensen die drie links van elkaar verwijderd zijn op internet al kunnen worden onderzocht en als verdacht worden aangemerkt. Het komt absurd dichtbij.’

De vraag rijst hoe het internet er had voor­gestaan zonder 9/11.

Vinca: ‘Ja, dat is een heel goede vraag.’

Daniel: ‘Nu ja, de Googles bestonden natuurlijk al voor 9/11. De business van big data zou toch wel ontstaan zijn. Maar we moeten ons niet blind staren op wetgeving. Die kan zomaar opzij worden geschoven. Het kernprobleem is dat we geen enkel zelfbeschikkingsrecht hebben over de infrastructuur waarmee we werken. De grote internetbedrijven hebben zich aanvankelijk als monopolisten kunnen bewegen in een vacuüm. Zij hebben van onze online identiteit een alomvattende identiteit kunnen maken.

Daar moet een oplossing voor komen. Ik geloof in een lokaler internet, dus dataopslag en regelgeving dichter bij huis, gecombineerd met gereedschap waarmee de burger zich het internet beter kan toe-eigenen. We moeten ons losmaken van de manier waarop sociale media ons nu in de greep hebben.’

Minder afhankelijk worden van sociale media?

Daniel: ‘Niet van sociale media, want die gaan niet meer weg. De cloud gaat ook niet meer weg. De iPhone waarmee je dit gesprek opneemt ga je niet meer inruilen voor een Nokia uit 1996. Maar we kunnen wel nadenken over de vraag wat die instrumenten nu precies verzamelen. Wil je al je data wel aan dat instrument geven? Of kun je beter je data verdelen over verschillende partijen? Om een verandering af te dwingen op Facebooks Terms of Service moet je geloof ik een derde van de gebruikers achter je hebben. Wie heeft een paar honderd miljoen vrienden?

Dus je moet als cloudoperator geen alweter willen zijn. Partijen die data opslaan moeten heel bewust grenzen stellen aan hun eigen kennis. Daarnaast moeten gebruikers meer keuze krijgen in wat ze aan wie geven, en of ze überhaupt iets geven. Dat wordt nu niet opgelost.’

De laptop komt weer te voorschijn. Daniel toont een fascinerende video van veertien minuten met de titel Black Transparency (te vinden op mthvn.tumblr.com). Het is een fraai voorbeeld van Metahavens werkwijze zoals Vinca die omschreef: geciteerde beelden, overal vandaan, al dan niet vervormd, versneld, vertraagd, in een andere context geplaatst. Mooi en vervreemdend tegelijk. Maar ook somber en boos.

Proberen jullie vorm te geven aan een tegenkracht?

Daniel: ‘Deels. We zijn visueel medeplichtig. De huidige tegenstellingen zijn nogal versimpeld.’

Maar ‘Black Transparency’ is behoorlijk somber en dreigend.

Vinca: ‘Het is een pamflet, een soort manifest, maar dan met beeld. We hebben geprobeerd dat in te bedden in een cultuur waar het verzet zich nu afspeelt, vooral op internet.

Het deed me denken aan het einde van de jaren zeventig: somber, grijs, jullie rechtsorde is de onze niet.’

Daniel: ‘Dat is wat deze video zegt, absoluut. We tonen beelden van onlusten in Athene. Het nsa-schandaal heeft op een bepaalde manier alles te maken met Griekenland en de eurocrisis. Het gaat in beide gevallen om een overheid die voor haar burgers een soort abstracte machtsmachine is geworden.’

Vinca: ‘Je kunt ons werk beschouwen als een vorm van verzet, als het bewapenen van een tegengeluid met beeldmateriaal. Maar je kunt het ook zien als een manier om te begrijpen hoe de wereld verandert in een tijd waarin ­technologie en politiek nauw met elkaar verbonden zijn.’

En het lukt ons niet meer om los te komen van het internet.

Vinca: ‘Het internet is gewoon onderdeel van ons leven geworden. Mensen herkennen elkaar op globale schaal juist aan het feit dat ze internet hebben. We moeten ons het internet als infrastructuur toe-eigenen.’

Daniel: ‘Ja, want voor elke oplossing zul je het internet nodig hebben. Hopelijk zijn we op weg naar een nieuwe structuur waarin een combinatie van lokale inbedding en schaalgrootte mensen op de been brengt. Daarin moet je als ontwerper en als maker een rol willen spelen. En die rol is positief. We mogen een video maken met een duistere outlook, maar de rol van iedereen die daaraan bijdraagt is positief. Wij steunen het verzet, maar wij krijgen ook enige erkenning van het oude systeem. We zijn een grensgeval.’

Dit verhaal verscheen in januari 2014 in De Groene Amsterdammer
Foto: Roger Cremers / De Groene Amsterdammer

Back To Top