skip to Main Content

 

Volgens James Kennedy is de notie van het algemeen belang diep verankerd in de Nederlandse politiek. Maar die notie valt minder dan voorheen samen met de wil van het volk. ‘Het vermogen om onbehagen te uiten is vergroot.’

Door Yvonne Zonderop

HET VRAAGGESPREK is al ten einde, notitieblok in de tas, als James Kennedy een boek uit de kast pakt – zijn eigen recente boek Stad op een berg, dat handelt over de positie van de protestantse kerken in Nederland. ‘Kijk’, zegt hij, en wijst in de tekst op de term ‘contrasterende gemeenschap’. Het is de maatschappelijke plaatsbepaling waartoe Kennedy de langzaam wegkwijnende kerk oproept. Neem stelling, maak het niet iedereen naar de zin. ‘Het moet schuren. Dan kun je tot binding komen. Ik vertel dit regelmatig in kerkelijke kring. Veel mensen begrijpen het niet of zijn het er niet mee eens. Maar ik krijg ook bijval, vooral van oudere feministen’, zegt hij met een glimlach.

Historicus James Kennedy, hoogleraar Nederlandse geschiedenis aan de UvA, heeft pijlsnel naam gemaakt als wetenschapper en publiek intellectueel sinds hij in 2003 in Nederland kwam wonen. Als geboren Amerikaan met de scherpe blik van een buitenstaander, die van zijn christelijke geloof geen geheim maakt, laat hij al jaren een zachtaardig eigenzinnig geluid horen over het verwarde Nederland.

Een van Kennedy’s thema’s is het gemak waarmee de bestuurlijke elite in Nederland steeds soepeltjes ‘om’ ging bij maatschappelijke omwentelingen, in de jaren zestig en recentelijk bij Fortuyn. ‘Als een brede middengroep zich vatbaar toont voor de nieuwe sentimenten, dan gaat de politiek vrij snel om. Ik herinner mij dat de PvdA in mei 2002 zei dat ze het weliswaar niet eens waren geweest met de LPF, maar dat ze nu wel zagen dat er iets in zat. Al die grote beginselen van weleer doen er dan niet meer zo veel toe.’

Foto: Bob Bronshoff

Deze gespreksreeks heeft als motto ‘het algemeen belang’. De term is volgens mij helemaal uit de mode, we weten niet meer wat het is. Herkenbaar? Of was het altijd al zo in Nederland?

James Kennedy: ‘Nee, het was niet zo. Het is mij juist opgevallen hoe diep de notie van het algemeen belang is verankerd in de Nederlandse politiek. Maar het algemeen belang is in Nederland niet hetzelfde als de wil van het volk. De bestuurders van het land komen bij elkaar en maken een afweging. Dat is niet per se wat het volk wil. Dat is ook het kwetsbare ervan, want dan kan het algemeen belang iets arbitrairs worden, iets dat enkel fictief is. Vooral in tijden van wantrouwen is het erg kwetsbaar.’

Het algemeen belang is nooit in de breedte bediscussieerd geweest?

‘Inderdaad. Maar het heeft lange tijd wel min of meer buiten kijf gestaan. Het past in de Nederlandse traditie waarin de burgers weinig directe zeggenschap hadden en waarin dat ook niet per se op prijs werd gesteld. Het volk kreeg de boodschap: daar hoef jij je geen zorgen over te maken, want wij komen uit op het algemeen belang. Daar is de volksvertegenwoordiging voor. Zolang je een betrekkelijk passieve Nederlandse bevolking had, ging dat nog wel. Maar dat is nu minder het geval.’

Tijdens de formatie van Paars Plus trok een tv-rubriek naar de markt in Almere. De bezoekers aldaar zeiden: ze willen ons niet horen in Den Haag, we gaan voortaan niet meer stemmen. Ze waren verontwaardigd dat de bovenlaag domweg geen moeite deed om te luisteren, want zo ervaren ze dat.

‘Dit is een serieus probleem. Natuurlijk, ook vroeger was er een onderstroom van een deel van het publiek dat het gevoel had dat ze niet serieus werd genomen. Er zijn onderzoeken in de jaren vijftig en zestig die daarop wijzen. Een enquête uit de eerste helft van de jaren zestig liet zien dat een vijfde van de Nederlandse bevolking het functioneren van het parlementaire stelsel ronduit slecht vond. Er is niet enkel braafheid en respect voor de overheid geweest. Toch is de situatie nu anders.

Ten eerste is het vermogen om onbehagen te uiten vergroot. Dat heeft effect. Je kunt je onbehagen in 140 tekens uiten. En de politiek reageert daarop. Daarnaast is dit een logische consequentie van de ontideologisering van de Europese politiek. Je ziet een politieke klasse die veel op heeft met elkaar en weinig met de mensen die ze vertegenwoordigt. De verbindingen die de verzuiling nog verzorgde, zijn weggevallen. Je hebt nu enkel een heersende klasse. De verregaande ontideologisering heeft slecht uitgepakt voor het democratisch vertrouwen.’

Dit punt maakt politiek filosoof Michael Sandel ook (zie De Groene van 1 juli). Hij zegt dat de opkomst van het populisme een vanzelfsprekend gevolg is van de ontideologisering. Populisten proberen zingeving aan te dragen in het politieke debat, zegt hij.

‘Zingeving en een legitieme plaats voor emoties. Maar het probleem van de populisten is dat de emoties ook geen ideologische basis hebben. Emoties zijn in het Nederlandse politieke debat zelden gewenst geweest, juist vanwege het bereiken van het algemeen belang. Men had hier zelfs de opvatting die ik in de Verenigde Staten nooit heb gehoord, namelijk dat emoties geen legitieme plaats hebben in de politiek. Ze leiden alleen maar af, ze vertroebelen de zaak, ze overmannen de redelijkheid. Ik heb dat van het weldenkende deel van de bevolking heel vaak gehoord. Mij lijkt dat politiek er juist is om gevoelens van gerechtigheid te vertalen in de wet. Dat moet natuurlijk wel heel voorzichtig. Maar dat is hier in Nederland niet de basisgedachte geweest.’

Moet er dan een nieuwe bestuurlijke elite opstaan die zich wel laat voeden door het volk?

‘Ik denk dat de politieke klasse in Nederland hier heel ambivalent tegenover staat. Aan de ene kant is ze oprecht ontdaan over het verwijt dat ze niet te vertrouwen zijn. Ze trekken het zich ook aan. Ze willen ook wel luisteren en mensen tegemoet komen. Soms denk ik dat ze bereid zouden zijn aan macht en invloed in te leveren als ze dachten dat hun legitimiteit daardoor verhoogd zou worden. Ik vind het vertederend dat je hier nog te maken hebt met een politieke klasse die heel erg graag het weer goed zou willen maken. Ze weten alleen niet hoe.

Maar ze hebben zelf ook gevoelens van ressentiment en wantrouwen. De gebeurtenissen van de laatste tien jaar in Nederland hebben ook het vertrouwen van politici en bestuurders in de democratische samenleving verkleind. Ze hebben allerlei blauwtjes gelopen en die ervaringen bevestigen voor hen het oude inzicht dat goed bestuur zonder al te veel inmenging van het volk moet gebeuren.

Maar het vertrouwen in het eigen vermogen is wel weg. Dat zeg ik ook in mijn boek Bezielende verbanden: de zelfvoldaanheid is weg.’

Maar dat brengt een oplossing nog niet dichterbij.

‘Tja, wat kun je eraan doen? In de eerste plaats moet je de notie afschudden dat je terug kunt naar 1995. Er bestaat nog steeds een zeker verlangen daarnaar, zeker in de wat progressievere elites. Het was een tijd toen politiek nog heel gewoon was en politici eenvoudig goede, pragmatische beslissingen konden nemen. Dat krijg je voorlopig niet meer terug. Het moet je norm niet zijn, het idee dat je de geest weer in de fles kunt stoppen en weer terug kunt naar toen. Wat we nu beleven is ordinary time: het gaat met Nederland net zoals het met andere West-Europese landen als België, Denemarken en Zwitserland gaat.

Op een gegeven moment zal het integratiedebat wel verstommen. Men is te snel geneigd om te denken dat het succes van Geert Wilders voornamelijk gaat om de islam en om de integratie. Meer nog gaat het om anti-elite-gevoelens. Op wie is men nu eigenlijk het meest boos? Niet op de Marokkaanse jongens, maar op de overheid die daar niets aan wil doen. Die doet niets aan de problemen van gewone mensen, denkt men. Dat is een heel lastig parket om uit te komen.

Ik ben wel ingenomen met de gedachtegang van David van Reybrouck, dat je het volk moet liefhebben. Dat is het begin. Ik ben het dus ook helemaal niet eens met mensen die zeggen: er moet meer kloof zijn.’

Zijn die er nog? Het pleidooi van Guusje ter Horst, die zei: de elite moet voor zichzelf opkomen, is op rotsachtige bodem gevallen.

‘Toch hoor je het nog best veel, vooral in de wandelgangen, en van mensen als Maarten van Rossem, Anton Zijderveld, en Guusje ter Horst inderdaad. Ergens moet er een politieke klasse zijn die ruggengraat toont aan het volk, denken ze. Laat het maar aan ons over, dan komt het wel goed. Zij denken dat de aandacht voor de klachten van het volk juist de oorzaak is van de problemen. En dat je het volk soms een beetje moet toesnauwen.

Het valt me ook op onder mijn studenten. De term “massamens” lijkt weer terug. Vroeger werd er besmuikt gelachen in de collegezaal als dat begrip werd behandeld, nu niet meer. Veel studenten hebben niet het gevoel dat ze er zelf deel van uitmaken. Het volk, dat zijn anderen. Het geldt ook voor Opstand der horden van Ortega y Gasset. Dat boek is deels wel verouderd, maar deels bemerk ik veel begrip voor de notie dat er zoiets bestaat als de massamens, die zelf niet weet hoe de dingen in elkaar steken maar die wel het genot en de pret ervan wil oogsten.

Elementen hiervan klinken ook door bij een deel van de bestuurders. Dat gewone mensen goed moeten beseffen dat ze niet het verstand en de kennis van zaken hebben om goede beslissingen te nemen. Dat is de andere helft van die gespletenheid bij deze elite, die nog in de lijn van Thorbecke lijkt te staan.’

En voorbij gaat aan wat er feitelijk in de samenleving gebeurt.

‘Dat is waar. Er worden wel degelijk structurele pogingen gedaan om nieuwe vormen van participatie te ontwikkelen, maar die willen niet echt lukken, want mensen komen er niet op af. De agenda’s van op bestuur gerichte politiek zijn anders dan die van een deel van de bevolking.’

Mensen kunnen steeds meer hun eigen leven vormgeven. Ze kiezen steeds vaker voor zelf geselecteerde groepen. Bijna iedereen herkent dat; de groep waartoe je behoort, bestaat uit gelijkgestemden.

‘Dat is ook een reden dat het algemeen belang vager is geworden. We keren in zekere mate terug tot stammen, een lichte vorm van retribalization. Dat is zeker geen uniek Nederlands verschijnsel. Mensen zoeken gelijkgestemden op en boren daardoor nieuwe netwerken aan. Dat heeft positieve kanten. Je kunt het beschouwen als pogingen om een levensbeschouwelijke of ideologische basis weer vorm te geven. Want je hebt te maken met een lege publieke sfeer, en je moet wel ergens beginnen om gelijkgestemden op te zoeken.

Anderzijds, het publieke domein is erg groot en gefragmenteerd. Het is de vraag of deze groepen ooit politiek iets gaan voorstellen. Het opzoeken van gelijkgestemden hoeft helemaal niet constructief te werken.’

Tenzij de politiek dit soort groepen juist uitdaagt.

‘Dat doet me denken aan een opmerking van Alan Rusbridger, de hoofdredacteur van The Guardian. Hij zegt dat de journalistiek vooral nieuwe impulsen uit de samenleving moet organiseren. Misschien is dat ook wel de taak van de politiek, dat je groepen bij elkaar brengt en dingen coördineert. Dat jij als politicus verbanden weet te leggen en dat dit jouw taak is. Maar het staat wel op gespannen voet met de traditionele partijpolitiek. Dan moet een politicus veel meer dan nu ook een ondernemer zijn, die virtueel van deur tot deur gaat om bredere verbanden te leggen en desnoods de partij op de tweede plaats zet. Dit soort actief coördineren of samensmeden van belangen is niet bepaald een Nederlandse manier van politiek bedrijven. Er zijn wel groepen die het doen, maar het wordt al snel beschouwd als een vorm van cliëntelisme, als het behartigen van een deelbelang. Daar hangt de geur van corruptie aan.’

Er is geen stabiele basis meer, want oude ideologieën zijn overleefd. Is re-ideologisering een alternatief?

‘Dat moet dan wel ergens op gestoeld zijn. Dan moeten gesprekken met groepen in de samenleving tot nieuwe ideologische kernen leiden. Dat krijg je nooit terug op de laat-negentiende-eeuwse manier, toen de politiek en de religie een totale Weltanschauung met zich meebrachten. Maar je zou er misschien wel een bepaalde politieke kern uit kunnen opdiepen. Je moet ergens beginnen met een ideologie die een claim legt op het algemeen belang.’

Er treedt een nieuwe generatie van veertigers aan de macht, die zo weinig ideologie meer heeft meegekregen dat ze niets kunnen met oude mantra’s van politici, zoals bijvoorbeeld het binden van Job Cohen.

‘Je zou kunnen zeggen dat de notie van binden van Job Cohen in Amsterdam iets contextueels had. Dan is het concreet genoeg, omdat de context concreet genoeg is. Maar een burgemeester van Amsterdam is iets anders dan een minister-president van Nederland. Op het niveau van de natie ervaar je de gemeenschap niet dagelijks. Het gevoel van binding moet meer met zich meebrengen. De verzorgingsstaat die ons allen bindt, blijft vaag. Dus de vragen: waartoe, waarvoor en waardoor blijven onbeantwoord.

Maar je moet ook erkennen: wat Job Cohen ons biedt is the best in the ranch. De andere grote partijen hebben op dit punt nog minder ingebracht. De notie van een grote volkspartij is verder weg dan ooit. De toekomst lijkt aan sterker geprononceerde, kleinere partijen. De tijd kan zelfs komen dat we naar een aangepast politiek stelsel moeten gaan kijken, meer richting districtenstelsel.’

In uw boek pleit u voor een intensief burgerschap. Maar hoe krijgt dat vorm?

‘We leven hier in continentaal Europa, harmonie is erg belangrijk. Dat is anders dan in de Angelsaksische wereld. Hier heerst een opvatting over de organische samenleving met een bepaalde structuur die niet mag worden ondermijnd. Hoe zorgen we dat deze samenleving niet uit de band springt? Dat is eigenlijk zorg nummer één. Het is wel begrijpelijk, Fortuyn is vermoord, Van Gogh is vermoord, je hebt opeens een heel grillige politiek. Maar je kunt het ook opvatten als een gebrek aan vertrouwen in het volk, althans, in politieke zin. Want als het gaat om lifestyle vertrouwt men er vrij gemakkelijk op dat mensen wel verstandige keuzes zullen maken.

Weldenkend Nederland heeft een hekel aan politiek extremisme, want dat maakt de verhoudingen onvoorspelbaar en dat is een enorme bedreiging. Het is ook niet zo dat ik zelf warm loop voor extremisme of dat ik een sociale rebel zou zijn. Maar ik zie wel dat grilligheid en vijandelijkheid en emoties en andere vormen van onenigheid de aard van de politiek zijn. Daar moet je mee leren leven.

Het tegenovergestelde van een samenleving van allen tegen allen is niet een samenleving waarin enkel harmonie heerst. Dat is een samenleving waar binnen de grenzen van geweldloosheid burgers een optimale vrijheid krijgen om hun leven in te richten zoals zij denken dat het moet en die daardoor zelf medeverantwoordelijk zijn voor het vormgeven van de publieke zaak. Het algemeen belang begint altijd met het ontwikkelen van een deelbelang. Dat zich groepen vormen naar eigen inzicht met een eigen visie is een belangrijke voorwaarde voor actief burgerschap.’

Dit artikel verscheen in De Groene Amsterdammer van 29 juli 2010.

Back To Top