skip to Main Content

Er loopt een scheidslijn door het land. Dat is op zichzelf niet problematisch, de vraag is wat het voor de samenleving betekent. Sadik Harchaoui: ‘Mensen vinden het steeds moeilijker om zich voor te stellen wat het algemeen belang is.’

Door Yvonne Zonderop

ZO’N DRIE JAAR GELEDEN werd Sadik Harchaoui, directeur van het instituut voor multiculturele vraagstukken Forum, samen met een handvol andere deskundigen gevraagd naar het belangrijkste ruimtelijke probleem in Nederland. Was dat de verrommeling? Het mobiliteitsvraagstuk? De haperende woningmarkt? Harchaoui opperde iets totaal anders: er dreigt een tweedeling tussen de multiculturele Randstad die meegaat in de wereldeconomie en het Nederland daarbuiten dat achterblijft. Of, in zijn praktische woorden van destijds: ‘Achter Amersfoort ontwikkelt zich een ander Nederland.’ We hebben één land, met twee regio’s.

Hoe raak die opmerking was bleek bij de laatste verkiezingen. Vertaald in een kaart van Nederland gaf de uitslag blijk van een onmiskenbare uitsortering. Liberale of liberaal angehauchte partijen als de VVD, D66 en GroenLinks zetten de toon in de Randstad; partijen die het collectieve benadrukken, zoals SP, PVV en CDA, prevaleerden in het zuiden en het oosten.

Het was aanleiding voor een nader gesprek over wat Harchaoui ‘de geografische polarisatie in Nederland’ noemt. Als directeur van Forum is hij vanzelfsprekend thuis in multiculturele vraagstukken, maar als voorzitter van de Raad voor Maatschappelijke Ontwikkeling RMO en als bestuurslid bij onder meer het Rode Kruis en het Prins Claus Fonds heeft hij zijn voelhorens breed uitstaan in de Nederlandse samenleving.

U spreekt van een geografische scheidslijn die Nederland doorsnijdt. Hoe ziet die lijn eruit?

‘Langzamerhand zie je een scheiding ontstaan tussen een metropool Nederland versus de rest van het land. Die metropool bestaat uit grote en middelgrote steden, omringd door vinexlocaties en suburbia. Het is een heterogeen gezelschap. Daarnaast heb je het platteland, dat ondanks verschillen een paar belangrijke overeenkomsten heeft. De bevolking krimpt, de voorzieningen nemen af. Dit leidt tot een naar binnen gekeerde mentaliteit, tot een roep om geborgenheid. Het verschil tussen beide gebieden wordt groter, denk ik. Of je nu vergelijkt op hun bijdrage aan het nationaal inkomen, het opleidingsniveau van de inwoners of de investeringen die ze aantrekken. Ik denk dat dit de grote scheidslijn van de toekomst is.’

Dat klinkt als een Nederland van de twee snelheden.

‘Je moet het natuurlijk veel preciezer omschrijven. Kijk enkel naar de stad, daar tref je in feite drie soorten bewoners aan. Ik onderscheid de stad die voor migranten, kunstenaars en dergelijke de droom van de emancipatiemachine vervult. Daarnaast is er de middenklasse die in het spitsuur van het leven zit en die wegtrekt naar suburbia, want daar is het goedkoper en gemakkelijker wonen. En dan heb je mensen die het heel goed gaat. Zij trekken juist naar de stad wegens de voorzieningen, kunst en cultuur en de economie. De stad biedt ruimte aan wat ik dan maar de “edge people” noem, met zowel illegalen als migranten die nieuw instromen, kunstenaars, homoseksuelen, de creatieven, zowel aan de boven- als aan de onderkant. Dat geeft een rare mengelmoes, vol incidenten, want er wordt samengeleefd in de stad, er zijn honderden leefstijlen, honderden voorzieningen. Er is concurrentie om het publieke domein, mensen komen elkaar tegen en hebben conflicten.

Daar waar het meeste gebeurt, waar het krioelt in termen van creativiteit en aanpassingsbereidheid, is veel te halen, daar is de tolerantie hoog en dat is nu precies een randvoorwaarde voor economische versnelling. Dus ondanks alle spanning, berichtgeving en gedoe zit de stad in een winning mood.

De uitdaging voor de stad en de agglomeratie luidt: kunnen we ons blijven ontwikkelen? Kunnen we de concurrentie aan met gebieden als groot Barcelona of groot Milaan? Want dat is de opdracht voor Randstad 2040. Je hebt het dan over Utrecht, Amsterdam, Den Haag, Rotterdam. Die liggen allemaal op geringe afstand van elkaar, dus er zal een vanzelfsprekende metropool ontstaan. Aan de andere kant zie ik gebieden als Limburg, Drenthe, Friesland. Ze hebben een aantal overeenkomstige karakteristieken: een vergrijzende bevolking, laag-economische activiteiten. Dat trekt weinig investeringen aan, kijk maar naar de mislukking van de Blauwe Stad. Er is krimp, dat betekent minder voorzieningen, minder kunst en cultuur.

En daar waar de metropool pull-factoren weet te mobiliseren, die mensen aantrekken, hebben deze provincies nu voornamelijk push-factoren, die mensen afstoten. De jonge mensen trekken weg naar plekken waar een hogeschool is, een universiteit, waar ze aan het werk kunnen, waar kunst en cultuur is. Je krijgt een soort binnenlandse migratie naar de metropool. Er blijven mensen met een laagopgeleid profiel achter. Dit tast de vitaliteit van het platteland aan. We zien nu al dat er veel voorzieningen verdwijnen. Men gaat op zoek naar de vertrouwdheid van de eigen soort. Dat leidt ertoe dat men de ander wegdrukt, daar is weinig tolerantie voor.

We weten eigenlijk heel weinig af van die geografische polarisatie. Rapporten zeggen: conflicten ontstaan waar veel migranten wonen. Dat is wel waar, maar dat wil nog niet zeggen dat het met het oog op de toekomst een slechtere uitgangspositie is. Als je van een vitale, gemengde stedelijke omgeving houdt, is dat juist aantrekkelijk voor buitenlandse investeerders. Maar op het platteland is de vitaliteit er dan uitgeslagen.

In de regio’s met krimp is er weinig contact met anderen, weinig contact met nieuwkomers, met homo’s. Dat gaat zich ook politiek vertalen. In de Randstad floreren de liberale partijen en daarbuiten de behoudende of radicalere varianten, zoals de SP en de PVV. Het werpt de vraag op of je in de toekomst naar een ander kiesstelsel moet, zodat je op een andere manier recht doet aan de belangenvertegenwoordiging. Ik vermoed dat de nieuwe, robuuste scheidslijnen in ons land nieuwe arrangementen vergen.’

Er vindt sowieso meer uitsortering plaats. Ook in de stad woont soort bij soort. De hele samenleving lijkt ervan doortrokken.

‘De segregatie neemt gewoon toe. In feite is er sprake van een dubbele uitsortering. Je ziet het onderscheid groeien tussen hoger- en lageropgeleiden. En binnen de laagopgeleiden heb je de uitsortering tussen allochtonen en autochtonen, die bewegen zich grotendeels los van elkaar.

Hoogopgeleide allochtonen en autochtonen mengen echter ook niet. Migranten kunnen nog sociaal stijgen, veel vaker althans dan autochtonen. En dat leidt tot nieuwe vormen van concurrentie en competitie, vooral in de middenklasse. Voor het eerst is het inderdaad zo dat immigranten de banen van autochtonen kunnen inpikken, niet omdat ze massaal komen, maar omdat ze er nu de capaciteiten voor hebben. Alleen raakt het niet zozeer de onderklasse, maar de middenklasse, kijk maar naar de verkleuring in de dienstverlening.

In de stad gaat de emancipatiegedachte gepaard met conflicten en met concurrentie, maar er zit ook veel samenbindende symboliek, of het nu Sail is, of het Zomercarnaval. Bovendien maakt het feit dat je met elkaar in contact komt mensen wel degelijk toleranter. Maar buiten de steden is er veel minder samenbindende symboliek. Het dorp is geen vehikel om tot een nieuw soort samenleving te komen. Hoe gaat dat straks, over tien jaar, in Drenthe?’

BIJ DE VERKIEZINGEN heeft de VVD ruim gewonnen in de buitenwijken van de Randstad. Daar wonen de jongere tweeverdieners, gezinnen die onder permanente druk staan om hun welstandsniveau te handhaven. Dat brengt veel stress met zich mee.

‘Ik neem dat ook waar. De sociale stijging stokt. Vroeger kon je jouw sociale stijging afmeten aan de positie van je ouders. Dat gebeurde bij arbeiderskinderen, bij de emancipatiebeweging van vrouwen. Tegenwoordig zie je het nog bij migrantenkinderen. Die gaan in één generatie van analfabete ouders naar de universiteit, dat is fantastisch.

Maar de meeste mensen moeten tegenwoordig hun stijging binnen de eigen generatie tot stand brengen. Dat legt een enorme druk. Mensen gaan langer naar school, komen later op de arbeidsmarkt, je moet met z’n tweeën werken, dan moet je snel carrière maken, dan wil je ook nog een stabiele relatie onderhouden, je wordt geconfronteerd met eigen verantwoordelijkheid in de zorg, let op je ouders, zorg voor je kinderen. Je moet in tien jaar tijd – in het spitsuur van het leven – de fundamenten voor je sociale stijging slaan, dat is haast niet te doen.

Het onderwijsniveau in Nederland neemt toe, maar het is geen garantie voor succes. Voor het eerst heeft de middenklasse niet meer vanzelfsprekend het gevoel dat hun kinderen het beter zullen krijgen dan zijzelf. Dat is heel belangrijk. Politiek en beleid gaan tot op heden enkel over sociale stijging, in het onderwijs, op de arbeidsmarkt, op de woningmarkt. Maar mensen moeten daadwerkelijk rekening houden met sociale daling. En wat gebeurt er dan? Hoe ga je daarmee om?

Het blijkt uit de cijfers. Steeds meer hoogopgeleide vrouwen willen uitdrukkelijk geen kinderen. Het aantal depressies neemt toe. Bij de RMO stellen we vast dat de rek eruit is bij de participatie van de meeste Nederlanders. Mensen hebben al genoeg aan hun hoofd. In hoeverre kun je mensen opdringen nog meer te participeren, én meer te werken én meer eigen verantwoordelijkheid te dragen in de zorg én nog in de wijk een praatje te maken met de buren en ook nog taalcursus te geven aan een analfabete Turkse mevrouw?’

JAMES KENNEDY suggereerde eerder in deze reeks dat er nieuwe politieke bewegingen zullen ontstaan, die met elkaar de strijd aangaan. Pas daarna kan er nieuwe consensus ontstaan over een algemeen belang.

‘De politiek is de enige overgebleven arena waar met gezag een nieuwe belangenafweging kan worden gemaakt. Maar echte politiek definieert niet alleen, die bemiddelt ook tussen die belangentegenstellingen. En daar zit het cruciale probleem, want daar slaagt de politiek steeds minder goed in. In het algemeen belang kun je bijvoorbeeld zeggen dat je enerzijds een streng immigratiebeleid moet voeren, maar dat als we als metropool de concurrentie aan willen met de regio Milaan of Barcelona, we het dan niet redden met veertig Chinezen aan de Hanze Hogeschool. Dat vergt dat men over de schaduw heen springt. Maar wie in de politiek kan of durft dit nog naar voren te brengen?

Ook de marktwerking heeft onduidelijkheid gebracht. Is water of energie nog algemeen belang? Zijn provinciale wegen algemeen belang? We besteden daarnaast, zonder al te veel maatschappelijke discussie, veel voorzieningen uit of aan. En dan heb je nog de maatschappelijke organisaties die de overheid steeds meer naäpen en die weinig hebben geïnvesteerd in de relatie met hun achterban, denk aan woningcorporaties richting sociale huurders, ziekenhuizen richting patiënten. Er zijn weinig voorbeelden van maatschappelijke organisaties die de belangen op een soevereine wijze weten te middelen. In zo’n klimaat gaan particuliere sentimenten overheersen, ook in de Tweede Kamer. Dan zegt een parlementariër: “Ik kreeg gisteren een sms’je”, als argumentatie voor zijn opvatting. In zo’n klimaat wordt een incident met een bus in Gouda algemeen belang.’

Maar zal de nieuwe uitsortering volgens u ook een politieke vertaling krijgen?

‘Paul Scheffer zegt altijd: we moeten door die confrontatie heen. En ik zeg dan: het duurt wel lang. Maar als we daar goed doorheen komen, dan is het best voorstelbaar dat je leefstijlpartijen krijgt, met een soort leefstijlenverzuiling. Ik denk dat het bijna niet anders kan. Een Europese partij, een partij voor de kosmopolieten, de populistische partij. Dan krijg je de grenspartijen, Maastricht dat zegt: hoezo Amsterdam?

Het is de vraag of het ook voldoende krachtig en bestendig kan zijn. Het kan best zijn dat populistische partijen de komende twintig jaar de belangrijkste articulatievehikels blijven. Maar ik zie de kiemen voor een andere ordening wel. Wie gaan in het gat springen in Brabant en Limburg? Wordt dat een populistische partij, gegoten in culturele termen? Of wordt het een Brabant/Limburg-partij, een grenspartij, die zegt: we gaan het hier anders doen?

Er is ook behoefte aan collectieve ervaringen. Je ziet dat die verschillen per regio en per stad. Dat is interessant. Rotterdam brengt andere collectieve ervaringen dan Amsterdam. In de Achterhoek heb je trekkersfestivals, dat is echt iets anders. De regionalisering van de menukaarten in restaurants is tegenwoordig heel trendy. Regionalisering van de landelijke politiek, die deelbelangen verbindt met collectieve ervaringen, is ook geen ondenkbaar scenario.’

Ondanks aanscherpende scheidslijnen blijft het één Nederland.

‘In tegenstelling en tegenspraak zit ook veel algemeen belang. Er is weinig tegenspraak goed georganiseerd. Zodra tegenspraak ontstaat, raakt iedereen in de war. Dat komt doordat het zo moeilijk is om diversiteit een plek te geven.

Ik kan het algemeen belang niet precies definiëren, maar goed luisteren naar minderheden hoort daar wel bij. Het is logisch dat het algemeen belang is verbonden met noties van rechtvaardigheid. Als je belangen van minderheden goed medieert stel je hogere eisen aan je besluit en dan wordt je besluit beter. Het zou mooi zijn als dat weer een beetje terugkomt.’

Dit artikel verscheen in de Groene Amsterdammer van 16 september 2010.

Back To Top