skip to Main Content

nr. 15

De goddeloze samenleving (slot)

Sinds de jaren zestig hebben Nederlanders massaal afscheid genomen van de kerk. Maar diezelfde kerk heeft onze manier van doen wel intensief beïnvloed. Waarom zouden we in deze tijd van nieuwe ideeën niet te rade gaan bij onze wortels?

Je zou het niet verwachten, maar uitgerekend de liberale voorman van Nederland, minister-president Mark Rutte, gaf ooit een mooie omschrijving van wat het betekent om gelovig te zijn. Geloof is een kwestie van ‘instinctief zeker weten’, dat in je hoofd net iets zwaarder telt dan de eveneens aanwezige eeuwige twijfel, zei hij. Rutte leeft in het besef dat er iets is, ‘tijdloos en groter dan onszelf’. Hij sprak deze poëtische woorden in een openbare lekenpreek in de Haagse Duinzigtkerk anderhalf jaar geleden, een paar maanden voor de Tweede-Kamerverkiezingen.

Zijn openhartige woorden trokken beschaafde aandacht. Maar tot een serieuze bespreking leidde het niet, ook niet toen hij de vergelijking doortrok naar de Nederlandse identiteit, die volgens hem nog steeds steunt op christelijke waarden als verdraagzaamheid en omzien naar elkaar. Zodra iemand de term ‘geloof’ of ‘christendom’ laat vallen, denkt menigeen: dit is een persoonlijke aangelegenheid, zonder politiek belang. Of ze zijn negatiever en denken: godsdienst is eng of fout, daar blijf ik liever vandaan. Ook als het een openbare bekentenis betreft van de eerste politicus in het land.

Het is een klein voorbeeld van het grote ongemak waarmee religie in Nederland al decennia gepaard gaat. Sinds ons land vanaf de jaren zestig massaal van zijn geloof viel, is de mening post gaan vatten dat godsdienst not done is. Wie zo nodig wil geloven, of – onaardiger gezegd – wie zich zo nodig wil verliezen in sprookjes, moet dat vooral zelf weten, maar val ons er niet mee lastig. Politici van velen huize zijn al jaren bezig de laatste restjes van een christelijk verleden op te ruimen uit het publieke domein – denk aan een verbod op klokgebeier of een verplichte (!) winkelopenstelling op zondag. Het idee dat religie een privé-zaak is die niet thuishoort in de publieke ruimte wordt nauwelijks nog betwist. Sommigen vinden zelfs dat bestuurders de scheiding tussen kerk en staat aantasten zodra ze een opmerking maken met een religieuze lading. Alsof religie de grote vijand is van ons overheidsapparaat.

Hoe valt deze afkeer van godsdienst te verklaren? Het is een van de vragen die ik mijzelf heb gesteld bij het schrijven van mijn boek Ongelofelijk: Over de verrassende comeback van religie. Ook in de landen om ons heen hebben mensen in groten getale afscheid genomen van de kerk. Maar in het Verenigd Koninkrijk zetelt de aartsbisschop van Canterbury nog altijd in het Hogerhuis, alwaar hij vanzelfsprekend een verhaal houdt over de Britse identiteit. In Duitsland zijn er de jaarlijkse Kirchentage, waar politici van alle gezindten naartoe komen. De Vereniging van Banken organiseert er in het Lutherjaar probleemloos een symposium over de relatie tussen Reformatie en economie. Kom daar in Nederland eens om. Het christendom was vele eeuwen de dominante religie in ons land. Het heeft onze cultuur en onze manier van doen mede beïnvloed, zo niet bepaald. Maar de publieke erkenning hiervan spreekt allerminst vanzelf. De weerzin is bij velen domweg te groot.

Het is een Nederlandse eigenaardigheid, veroorzaakt door een Nederlandse omstandigheid. Onze specifieke vorm van verzuiling heeft zo diep ingegrepen in de nationale psyche dat we er nog steeds hinder van ondervinden. Wie is geboren na 1970 kan zich bijna niet voorstellen hoe het leven er halverwege de vorige eeuw uitzag in verzuild Nederland. Als katholiek meisje zat ik in de jaren zestig op een katholieke school en op een katholieke gymnastiekvereniging. Mijn vader en mijn broer voetbalden bij een katholieke voetbalclub. Mijn moeder deed boodschappen bij de katholieke groenteboer, bakker en slager. Wij hadden katholieke vrienden en katholieke familie. Eigen soort verkeerde met eigen soort. Er was zelfs een spreekwoord om mensen van verschillende geloofsopvatting te waarschuwen voor de gevolgen van hun omgang: twee geloven op één kussen, daar slaapt de duivel tussen.

Ook niet-gelovigen zaten opgesloten in hun liberale of socialistische zuil. Onze hele verzorgingsstaat was erop gebouwd. Protestants-christelijken lagen in een protestants-christelijk ziekenhuis. Katholieken gingen naar een katholieke universiteit. Socialisten huurden een huis van hun sociaal-democratische woningbouwvereniging. Liberalen luisterden naar hun eigen Avro en lazen hun eigen Telegraaf of NRC. Ons land was opgedeeld in keurige, overzichtelijke clubjes van verschillende denominaties. Het had iets weg van een vrijwillige vorm van segregatie, die als basis diende voor een maatschappelijke ordening op basis van levensbeschouwing.

Wie vertrok uit de kerk nam dus niet alleen afscheid van een geloofsovertuiging, maar van een sociaal construct dat jouw hele leven omvatte. De secularisatie legde een bom onder een compleet maatschappelijk gebouw. Jezelf losrukken uit een benauwend en beknellend verband, daar was het de meesten om te doen. Misschien wel meer daarom, dan om het afscheid van een god. Dit ging gepaard met pijn en worsteling, zoals schrijvers als Jan Wolkers tot Franca Treur uitentreuren hebben beschreven. Het is een nationale herinnering geworden, vergelijkbaar met hoe Soldaat van Oranje symbool is gaan staan voor ons idee van het verzet tijdens de Tweede Wereldoorlog.

Godsdienst staat voor een bevroren beeld uit de gezagsgetrouwe jaren vijftig. Daar willen we onder geen beding naar terug. Het verklaart de gevoeligheid jegens religieuze uitingen in het openbaar. Alsof gelovigen elke gelegenheid meteen weer zullen aangrijpen om Nederland flink te herzuilen en zich opnieuw tot in detail te bemoeien met de sociale omgangsvormen. De verzuiling is verworden tot een trauma voor menige Nederlander van boven de veertig. Het woord ‘religie’ is soms al genoeg om ze een rilling te bezorgen.

Maar zoals elke psychiater kan vertellen, genees je een trauma niet door het ver weg te stoppen en er nooit meer over te spreken, integendeel. Je moet het juist onder ogen komen. Daar wordt het inmiddels wel eens tijd voor. De jaren vijftig liggen echt een hele poos achter ons. Terwijl Nederland zich van een juk bevrijdde, groeide in de rest van de wereld religie gewoon door. De overtuiging dat zij ons seculiere voorbeeld vanzelf zouden volgen is een ijdele vergissing gebleken. 88 procent van de wereldbevolking is religieus, en hun aantal groeit. Als zoveel mensen een geloof aanhangen, kun je niet anders concluderen dan dat het voorziet in wezenlijke behoeftes. Het is misschien niet de meest intelligente reactie om dit af te doen met een ijzerenheinig ‘nee’ tegen alles wat naar godsdienst riekt, omdat jij zo’n verzuilde jeugd had.

Je hoort wel beweren dat religie steeds weer de kop opsteekt omdat de mens een ongeneeslijk religieus wezen is. Dat doet meteen de vraag rijzen: wat is dan religie? Alle wetenschappers in de wereld zijn er nooit in geslaagd een definitie te ontwerpen waar iedereen zich in kan vinden. Daar begint de ongrijpbaarheid dus al. Religie vervult uiteenlopende functies die verschillend wegen voor verschillende mensen. Ook dat draagt bij aan de spraakverwarring die rondom geloof al snel ontstaat.

Als zoveel mensen een geloof aanhangen, kun je niet anders concluderen dan dat het voorziet in wezenlijke behoeftes

Voor velen gaat godsdienst in de eerste plaats om hun relatie met een of meerdere opperwezens. Dat opperwezen kan een man zijn die in zeven dagen de wereld schiep, maar ook een niet nader te omschrijven natuurkracht waar jij je als nietig mens onderdeel van voelt. De ervaring dat er iets groters en machtigers is dan jij, waar jij deel van uitmaakt en dat jou vervult met ontzag, is voor hen de crux van hun religieuze beleving.

Dit wordt ook wel de spirituele dimensie genoemd, omdat het iets mysterieus omvat dat zich nu eenmaal niet fysiek laat vastpakken of zelfs maar definiëren, en dat varieert per persoon. We weten wel dat het van alle tijden is en van alle werelddelen, en dat het de mens die zich er gevoelig voor betoont goed doet. Vooral gevoelens van ontzag en dankbaarheid – en daarmee de erkenning dat er iets groters en machtigers is dan jij – helpt mensen gelukkig te zijn in hun leven, zo blijkt steeds nadrukkelijker uit de neurowetenschap. Het is een kernaspect van een religieus gemoed: de erkenning dat jij niet de enkele regisseur bent van je eigen leven. Psychiater Frank Koerselman noemde het om die reden de ‘verticale dimensie’; het idee dat iets of iemand zich boven jou uitstrekt, stelt gerust.

Maar religie vertelt ook een verhaal dat jou zowel een verleden geeft als een toekomst. Je staat in een traditie. Het verhaal geeft een zin aan jouw leven: er zit een grotere bedoeling achter, die een plaats geeft aan jouw verdriet, teleurstelling en pijn. Je kunt je vrolijk maken over mensen die dat geloven – want waar is het bewijs? Maar onderzoek uit de VS laat zien dat gelovigen die over dit soort faith beschikken, vijf tot vijftien jaar langer leven. Dit is vermoedelijk omdat ze minder stress ervaren dan de mensen die al hun wederwaardigheden toeschrijven aan hun eigen omstandigheden. Alleen al om deze reden, betoogt sociaal-psycholoog Jonathan Haidt, zouden al die mensen die zo naarstig op zoek zijn naar een gelukkig leven religie wat serieuzer kunnen nemen.

Daarnaast heeft religie een sociaal bindende functie. Daar komt zelfs het woord vandaan: het Latijnse religare betekent verbinden. Dat binden geschiedt via regels en rituelen. Door daaraan te gehoorzamen beken je je tot de groep. Het is een praktijk die zowel bestendigt als uitsluit. Vooral met deze bindende functie van religie hebben veel mensen in Nederland een probleem. Het doet denken aan de praktijk van de verzuiling, die precies voorschreef wat je wel en niet mocht doen, en die teruggreep op de groep om toezicht te houden op de naleving. >

Zo’n praktijk conserveert en steunt bijna automatisch op de grootste gemene deler. Maar ze biedt ook beschutting. Je hoeft niet steeds over iedere stap die je zet na te denken. Alle grote religies hebben tradities ontwikkeld die het sociaal samenleven vergemakkelijken. Denk bijvoorbeeld aan de Grote Verzoendag uit het jodendom, die gelovigen elk jaar voorschrijft vergiffenis te vragen aan mensen die je onheus hebt bejegend. Zo’n voorschrift werkt als nuttige smeerolie in iedere groep, ongeacht of je in een opperwezen gelooft.

Al met al voorziet religie in zo veel menselijke behoeftes dat het succes bijna vanzelf spreekt. Waar vind je een systeem dat jou aanspreekt op jouw spirituele én op jouw praktische kant? Waarin je wordt aangesproken als individu én als lid van het collectief? Met een samenhangend verhaal dat zowel teruggrijpt op een traditie als ruimte biedt voor nieuwe interpretatie? Als systeem is godsdienst niet dom, zoals sommigen beweren, maar juist zeer ingenieus.

Wie zich dat realiseert, begrijpt ook dat het een misverstand is om godsdienst te willen weren uit de publieke ruimte. Geloof is voor veel mensen een inspiratiebron hoe te leven. Dat beperkt zich natuurlijk niet tot hun privé-domein. Het is ook politiek gezien een onhoudbaar standpunt, omdat het de ruime meerderheid van de wereldbevolking de mogelijkheid zou ontzeggen om politieke invulling te geven aan hun levensovertuiging.

Daar zit natuurlijk een begrenzing aan. In Nederland wordt de godsdienstvrijheid begrensd door de kaders van de democratische rechtsstaat. Maar de vrijheid van godsdienst staat wel in onze grondwet. Het is een grondrecht. Eeuwenlang hebben wij relatief vreedzaam kunnen samenleven met mensen van verschillende religieuze affiliatie omdat wij die vrijheid van godsdienst ruim opnamen. We danken er onze reputatie van tolerante natie aan. Ook om die reden is het raar om godsdienstige uitingen te willen weren uit de openbaarheid; het staat in groot contrast tot onze lange traditie.

Religieuze verscheidenheid is sowieso een kenmerkend element van de Nederlandse cultuur. Ons land was een lappendeken van clubjes en afscheidingen, door de eeuwen heen. Nederland kende geen dominante, politiek machtige staatskerk waarmee wij moesten afrekenen, zoals de Fransen met hun Revolutie. De Fransen proberen sindsdien godsdienst steeds opnieuw de kop in te drukken met hun laïcité, een vorm van religieuze ontsmetting van het openbare domein. In mijn interview in de reeks De goddeloze samenleving (De Groene, 9 december 2015) noemde de vooraanstaande politiek wetenschapper Mark Lilla dit het ‘Franse trauma’: ‘De seculieren, de verdedigers van de Republiek, denken voortdurend dat er een religieuze bedreiging klaar staat om de macht over te nemen. Ze blijven daar maar bang voor. En daarom moeten ze God steeds doden, hij mag er niet zijn.’

Het Nederlandse trauma zit heel ergens anders. Sinds de Reformatie, nu vijfhonderd jaar geleden, zijn wij gebiologeerd geweest door de kleine verschillen en hun grote gevolgen. Luthers idee dat enkel de Heilige Schrift toegang gaf tot het gedachtegoed van God – en dus niet de leer uit het katholieke Rome – gaf aanleiding tot een beiaard van bijbelinterpretaties, die allemaal hun geldigheid hadden, want er was geen paus om het machtswoord te spreken. En dus ging er onnoemelijk veel energie op aan de bepaling van het eigen gelijk en de bespreking van het verschil. De letter ging prevaleren boven de geest.

‘De seculieren denken voortdurend dat er een religieuze bedreiging klaar staat om de macht over te nemen’

Het is nog maar negentig jaar geleden dat de gereformeerde kerk in Nederland – een aanzienlijke geloofsgemeenschap – splitste over de vraag of de slang die Eva in het paradijs een appel aanbeval nu wel of niet had gesproken. Als je dat mensen nu vertelt, kost het ze moeite om je te geloven. Hoogleraar vaderlandse geschiedenis James Kennedy, die veel studie maakte van ons religieuze verleden, verzuchtte ooit dat religie in Nederland geen verbindende maar juist een verdelende rol heeft gespeeld. De nadruk lag op het onderscheid.

En al heeft de kerk sterk ingeboet aan maatschappelijke status, nog steeds hanteert iedere dominee in zijn of haar kerk een eigen uitleg van de Schrift. Dat loopt van streng orthodox tot zeer liberaal. Ook katholieken verschillen van mening, al loopt dat minder in het oog vanwege de autoritaire kerkelijke organisatie. Bisdommen verschillen van toon en mentaliteit, afhankelijk van de visie van de bisschop. Kloosterordes hanteerden door de eeuwen heen hun eigen cultuur en benadering. De katholieke kerk in Nederland wordt al decennialang verscheurd door een conflict dat zich maar niet oplost over een orthodoxe of meer vrijzinnige koers. Soms komt daar iets van naar buiten, zoals het onfortuinlijke lot van bisschop Gerard de Korte van bisdom Brabant die door zijn eigen achterban gedwongen werd om zijn aanvankelijke steun aan een viering van Roze Zaterdag met katholieke homo’s in de Sint-Jan alsnog in te trekken.

Het bijzondere is: dit kan allemaal in het christendom, want het is bij uitstek een godsdienst die het meervoud huldigt. De Britse religiesocioloog Linda Woodhead noemde het christendom heel treffend een ‘verzameling paradoxen’. In haar boek Christianity somt zij de belangrijkste daarvan op: er is sprake van een God die ook een mens is, een leraar die geen regels oplegt, met een heilig boek dat uit vele boeken bestaat. Het is een monotheïstische godsdienst die de drie-eenheid uitdraagt en het is een vreedzame religie die veel geweld met zich heeft meegebracht.

Al deze innerlijke tegenstellingen brengen spanningen met zich mee. Daaruit ontstaat dynamiek, die weer vernieuwing en variatie tot gevolg heeft. Meervoud is een wezenskenmerk van het christendom. Zelfs het levensverhaal van degene aan wie het christendom is opgehangen, Jezus Christus, wordt in de bijbel in vier versies verteld die niet precies overeenkomen en die verschillende accenten leggen. Die evangeliën zijn verhalen van zijn volgelingen, opgeschreven vele decennia na zijn dood. Alles is óver hem geschreven, niets dóór hem. Er is geen enkele primaire bron. Het christendom is van begin af aan een kwestie geweest van interpretaties en interpretaties van interpretaties.

Dat past precies bij Nederland. Onze moraal is diep doordesemd van het christelijke gelijkheidsdenken. De kernopvatting dat elk mens gelijk is in God, en daarmee van waarde, ongeacht zijn of haar bijdrage of positie, spreekt bepaald niet overal ter wereld vanzelf. Dit gelijkheidsdenken kan ook niet los worden gezien van onze democratische gezindheid: de opvatting dat iedere stem even zwaar telt, ongeacht maatschappelijke positie. Over de causaliteit kun je een flinke boom opzetten, maar mij lijkt het geen toeval dat in alle landen met een democratische rechtsstaat het christendom de dominante godsdienst is (geweest).

We zijn geneigd die erfenis toe te schrijven aan de Verlichting of aan de Reformatie. Maar steeds meer wetenschappers laten de laatste jaren zien dat het idee van de waarde van het individu al veel eerder wortel schoot – en bijvoorbeeld vorm kreeg in de kloosters die uitgroeiden tot open, stedelijke ruimtes waar burgers in vrijheid konden leven. De liberale politieke wetenschapper Larry Siedentop muntte deze christelijke erfenis zelfs als ‘inventing the individual’.

Sinds de verzuiling haar greep op de samenleving kwijt is, komt er ruimte om dit te erkennen. De schotten zijn zoetjesaan weggevallen. Tot voor kort hoedden alle christelijke denominaties in Nederland enkel hun eigen lezing van het geloof. Niemand nam het op voor het overkoepelende idee van een christendom dat naast verschillende interpretaties vooral een paar gemeenschappelijke kenmerken rijk is. Het vergde politici van niet-kerkelijken huize om hier überhaupt aandacht voor te vragen.

Dat begon halverwege de jaren negentig met Frits Bolkestein, die een destijds nogal onbegrepen pleidooi hield voor het opnemen van de christelijke wortels als inspiratiebron van de vvd. Daarna nam Pim Fortuyn het stokje van hem over met zijn verhaal over onze verweesde samenleving die een Vader miste. Uiteindelijk maakte Geert Wilders zich meester van de joods-christelijke erfenis – helaas niet als waardering van een cultureel gedachtegoed maar als begrip om in strijd te brengen tegen de islam in Nederland. Al die tijd hield christelijk Nederland grotendeels zijn mond over deze toe-eigening van een oude traditie. Dat kon doordat zij het niet als hun traditie zagen – zij gingen immers alleen over hun eigen kluppie.

Maar de christelijke erfenis is veel te groot om misbruikt te worden als politieke afweer tegen een zogenaamde vijand. Geert Wilders en Thierry Baudet, die zich ook tot het culturele christendom bekende, raken een snaar bij mensen die de kerk verlieten maar die zijn grootgebracht met een verhaal dat hun wereldbeeld mede heeft gevormd. Nu ze niet meer hoeven te vrezen dat de kerk ze opnieuw in een benauwend sociaal construct zal duwen, komt er ruimte om deze erfenis eens tegen het licht te houden. Het christendom is niet alleen een geloof, maar ook een cultuur. Daar kun je in staan, ook als je niet belijdend bent. Waarom zouden we dat frame aan Geert Wilders gunnen – die er nooit blijk van gaf serieus in het christendom te zijn geïnteresseerd. Het is simpelweg een kwestie van terug opeisen.

Dit teruggrijpen op onze wortels past in een tijd waarin we op zoek zijn naar nieuwe ideeën. Het cultuurrelativisme en het marktdenken, die in de afgelopen decennia de toon zetten, hebben hun aantrekkingskracht verloren. Veel mensen willen weten: waar kom ik vandaan, om de vraag te kunnen beantwoorden: waar ga ik naartoe? Umberto Eco gebruikte vlak voor zijn dood een mooi beeld om deze tijd te beschrijven. Wij zijn als de speerwerper, zei hij: we zetten eerst een stap naar achteren om daarmee de kracht op te doen om zo ver mogelijk naar voren te reiken. De grote ideologieën zijn omgevallen. Ze bieden ons geen ankers meer. Waar vallen we dan op terug in deze veranderlijke tijd? Dan blijkt dat die christelijke erfenis zo gek nog niet is, mits je hem kunt loskoppelen van dat verstarde beeld uit de jaren vijftig, toen de kerk nog alles voor het zeggen had.

Religie omvat veel meer dan de kerk en de leer. Zodra je bereid bent dat idee te accepteren, ontstaat er ruimte om te onderzoeken waar onze wortels hun voeding eigenlijk vandaan haalden. Wie weet kunnen ze zelfs inspiratie bieden voor antwoorden op de vragen voor de toekomst, zowel voor ieder individueel als voor Nederland als geheel.

Dat is de reden waarom ik schrijf over de verrassende comeback van religie. Niet omdat we teruggaan naar vroeger, of omdat het aantal gedocumenteerde kerkleden weer stijgt. Maar omdat we eindelijk een benauwende erfenis afleggen die ons in de weg stond bij de erkenning dat religie naast veel kwaads ook veel goeds kan doen en dat de cultuur nu eenmaal bij ons hoort en in ons zit. Nu het trauma van de verzuiling eindelijk voorbij is, kunnen we die erfenis misschien ook ten goede aanwenden, en niet alleen opgescheept blijven met een nare nasmaak.


Boekpresentatie in De Balie

Juist toen we dachten dat God het publieke domein in Nederland definitief had verlaten, steekt religie de kop weer op. Het aantal moslims groeit, nieuwe vormen van zingeving bloeien op en er klinkt een roep om christelijke waarden. Kunnen we – en willen we – eigenlijk wel zonder religie? Onder de titel De goddeloze samenleving sprak Yvonne Zonderop met denkers en onderzoekers uit binnen- en buitenland over de plaats van religie anno nu.

Deze week verschijnt haar boek Ongelofelijk: Over de verrassende comeback van religie (Prometheus, 168 blz., € 19,95). Op 17 april om 19.30 uur wordt het boek gepresenteerd in De Balie in Amsterdam met een openbaar programma, met bijdragen van onder anderen presentator Marcia Luyten, psychiater Frank Koerselman, theatermaakster Anoek Nuyens en religiewetenschapper Ernst van den Hemel.

Back To Top