De voorzitter van de Nederlandse Publieke Omroep Henk Hagoort liet aan het begin van het jaar een spraakmakend bommetje vallen. Waarom zou je het aantal leden van omroepverenigingen nog als maatstaf nemen voor de toewijzing van zendtijd? Kon dat niet anders?
Dit gebeurde tijdens een receptie. Er ging een wind van schrik door de zaal, de miniquiche smaakte opeens niet meer. Omroepbestuurders keken verbolgen en geagiteerd rond. Was dit het moment dat het bestuur van de NPO de macht greep in Hilversum, ten koste van de verenigingen? Hun reactie was misschien overdreven, maar ook voorstelbaar. Hagoort zei immers wel wat hij wilde afschaffen, maar niet waarmee hij de oude telling wilde vervangen. Zo voedde hij de – toch al ruimschoots aanwezige – achterdocht, in plaats van een debat te openen.
Spijtig, er valt immers best iets te zeggen voor nieuwe maatstaven in omroepland. Onze focus op ledenaantallen stamt uit de tijd toen zendtijd een schaars goed was. Hoe groter de aanhang van een vereniging, hoe meer zendtijd, aldus werden de etherfrequenties verdeeld. Het vormde de basis voor de jarenlange ledenwerfacties waarmee we tot vervelens zijn belaagd.
Maar sinds de opmars van internet is de schaarste aan zendtijd geen issue meer. Het wereldwijde web is eindeloos. Dagelijks bekijkt de mensheid meer dan vier miljard filmpjes op Youtube. En al kijken miljoenen Nederlanders nog steeds met genoegen naar Nederland 1, 2 of 3, de alternatieven rukken op. Er zijn buitenlandse aanbieders te over. Een vriend mij kijkt enkel nog tv via pc en tablet. En wie heeft geen dvd-box in huis van een tv-serie die half is uitgezonden op het open kanaal? De mogelijkheden om zelf te kijken wat je wilt groeien maar door. Wie blijft denken in beperkte zendtijd mist deze grote trend. De publieke omroep zal er een antwoord op moeten verzinnen, ook al is dat niet gemakkelijk.
Ook om een andere reden is de vraag die Hagoort zijn gehoor impliciet stelt interessant – en dan niet alleen voor omroepen, maar voor alle verenigingen die aan hun toekomst denken. Die vraag luidt: is het ledental nog wel de beste maat om het belang van de organisatie aan af te meten? De erfenis van de digitale revolutie dringt zich op. Onze samenleving verandert van gezag en hiërarchie naar samenwerking en delen. Communicatietechnologie stelt ons in staat mee te denken en van ons te laten horen. Die kans grijpen mensen gretig aan.
Als de vereniging ‘van de leden is’, zoals menig bestuurder zegt, betekent dat nu iets anders dan pakweg 25 jaar geleden. Niet het lidmaatschap maar de participatie is dan een goede maatstaf. Hoeveel leden gebruiken de aangeboden diensten? Wie bezoekt er regelmatig de website? Wie laat van zich horen op fora, wie staat daadwerkelijk klaar op fysieke bijeenkomsten?
Online is dit allemaal meetbaar en waarneembaar. Net zoals je met de moderne technologie kunt meten hoeveel VARA/BNN-leden nu werkelijk kijken naar DWWD.
Meetbaar gebruik geeft antwoord op de vraag hoe relevant je acties als vereniging nog zijn. En online deelname zou wel eens een betere graadmeter kunnen blijken voor de vraag of u ook volgend jaar nog op betrokken leden kunt rekenen. Beter in elk geval dan cijfermatig leden turven.
Henk Hagoort weet dit natuurlijk best, net als de omroepvoorzitters. Nu moeten ze deze nieuwe realiteit nog vertalen in een nieuw systeem. Hopelijk maken ze haast – in plaats van ruzie. Want een laatste les van de digitale revolutie luidt dat slome organisaties zijn voorbijgestreefd en zelfs irrelevant worden voor je het weet.
Deze column verscheen in VM, blad voor verenigingsprofessionals