skip to Main Content

Ondernemer Roland van der Vorst pendelt tussen Nederland en Singapore, waar de markteconomie floreert dankzij een sterke overheid. De Nederlandse ontwerpershouding en creativiteit kunnen ze er echter goed gebruiken.

Als je wilt weten hoe de wereld zich ontwikkelt, vestig je dan in Singapore. Met dit idee toog Roland van der Vorst, ondernemer, adviseur en denker, anderhalf jaar geleden naar de booming stadstaat. Hij verliet het mede door hemzelf opgerichte reclamebureau They om in Singapore een nieuw bedrijf te beginnen. Ook wilde hij zich verdiepen in de overeenkomsten en verschillen tussen Azië en Europa. Wat kunnen ze van elkaar leren nu de wereld steeds onvoorspelbaarder wordt? Is het technologisch geavanceerde Singapore ons voorland? Of moet Nederland een eigen pad volgen? In Het Financieele Dagblad schrijft hij daar sindsdien een lezenswaardige column over.

Van der Vorst laat zich moeilijk definiëren en geldt een beetje als een Geheimtipp. Hij promoveerde in Nijmegen op merkenbeleid, richtte een reclamebureau op, werd voorzitter van de wetenschappelijke begeleidingscommissie van het Sociaal en Cultureel Planbureau en bestuurslid bij het Oranjefonds. Onderwijl schreef hij boeken over hoop, over merken en over nieuwsgierigheid. De Volkskrant noemde hem in 2011 kanshebber voor hun top-tweehonderd meest invloedrijke mensen onder de 45 jaar.

Tot hij dus naar Singapore verhuisde. Tien jaar terug was het misschien Silicon Valley geweest, maar nu is Zuidoost-Azië de interessante plek, vindt hij. ‘Amerika gaf het voorbeeld voor terugdringing van de overheid. Maar in Azië floreert de markteconomie juist dankzij de overheid. Ze biedt ruimte aan initiatief, maar kiest zelf ook rigoureus, bijvoorbeeld voor goed onderwijs. Dat doen ze knap, daar kunnen wij nog van leren.’ Maar Singapore is ook een uitdagende omgeving waar alles steeds verandert en waarin elk gebouw steeds weer op de schop gaat. Die geestesgesteldheid werkt overal in door. Zo wacht Van der Vorst op een deal die over twee weken kan doorkomen maar ook over vier maanden. Het is typerend voor Azië, zegt hij.

‘In het Westen heerst natuurlijk ook onzekerheid. Maar in Singapore beleef je dat gevoel tot de macht tien. Mijn buurman is een expat die niet weet hoe lang hij in Singapore wil blijven. Toch houdt hij nog tien sollicitaties aan. Daardoor denken tien werkgevers: hij zal wel bij mij komen werken. Die onzekerheid versterkt zichzelf. De school houdt voor de zekerheid een plekje open, je weet maar nooit. De makelaar eveneens. Als iedereen alles open houdt is niemand meer zeker van een opdracht. Dat is niet erg, zolang er maar genoeg opdrachten zijn.

In Singapore is die onzekerheid vooralsnog geen probleem, omdat de economie groeit. Iedereen houdt z’n opties open om de beste kansen te kunnen pakken. Die kansen zijn er in overvloed. In het Westen voelt dat niet zo. Hier heerst negatieve onzekerheid, daar is positieve onzekerheid. Het maakt een groot verschil dat alles groeit. Mensen denken: het gaat beter worden, zelfs als dat niet het geval is. Dat is een stabiliserende factor in zichzelf.’

Je zou dus denken dat Van der Vorst ons aanraadt om ook hier de economische groei aan te jagen – in de slipstream van uiteenlopende ondernemers en economen. Maar zo simpel ligt dat niet. ‘Singapore heeft mensen in twintig jaar tijd uit de armoede getrokken. Dat is een geweldige prestatie. Maar er is wel veel opgeofferd aan die groei. De natuur, kunst, de traditie, alles is tot consumptieartikel gemaakt. Je hebt het gevoel alsof er geen ankers meer zijn die je helpen om je met al die verandering te verzoenen.

Singapore heeft prachtige natuur, maar alles is aangeharkt. Terwijl juist de ongereptheid van de natuur een tegenwicht vormt voor snelle verandering. Het leert je vertragen en doet je realiseren dat niet alles maakbaar is. Dat geldt ook voor traditie, het maakt je bewust van hoe het was. Dat is belangrijk als alles om je heen voortdurend verandert. Het biedt hoop en troost. Hoe heerlijk is het om in Nederland over de gracht te fietsen. In Singapore dreigt traditie een festiviteit te worden waar je iets moet kopen. Het wordt niet meer beleefd.’

Laat Singapore in dit opzicht dus vooral ons voorland niet zijn, vindt hij. ‘Er heerst in Nederland veel onzekerheid, de economie stokt al jaren. Toch zijn er geen grote rellen op straat. De samenleving is nog niet ontwricht. Ik denk dat dit komt doordat wij nog niet alle houvasten overboord hebben gekieperd.’

4993297740_5b2b7766f7_o

 

Houvast is in korte tijd een belangrijk begrip geworden in Nederlandse bestuurs­kamers, zegt Roland van der Vorst. Zowel in de politiek en in het bedrijfsleven als bij maatschappelijke organisaties leeft de vraag: wat zijn onze ankers, nu we moeten leren omgaan met toenemende onzekerheid? Van der Vorst heeft er een veeleisende adviesopdracht aan te danken bij een Nederlands bedrijf dat internationaal opereert en dat precies die vraag stelt: waaraan moeten wij ons houvast ontlenen nu alles om ons heen verandert? De klus kost hem zo veel tijd dat zijn gezin zich maar weer in Nederland heeft gevestigd en hij heen en weer pendelt tussen Singapore en Amsterdam. Hij kan dus blijven vergelijken.

‘Een concern als Ali Baba, het Chinese internetconglomeraat, is eigenlijk een wildgroei van bedrijven. Azië zit vol met dit soort bedrijven. Er is zoveel groei – je pakt wat je pakken kunt. Ze hoeven zich niet te buigen over vragen als: hoe zal ik mij positioneren in een onzekere wereld? Maar hier spelen die vragen wel degelijk en daar houd ik me nu mee bezig. Philips moet kiezen en kiest dus ook. Hier is geen groei, hier is schaarste. Alle overheden en bedrijven die ik hier spreek denken na over de vraag: hoe moeten we leven met veranderlijkheid? Dat betekent nog niet dat iedereen geëquipeerd is om het ook op te lossen, maar het is wel een begin. We zijn ons ervan bewust en we willen het leren. Daar is men in Singapore helemaal niet mee bezig.’

Kun je leren omgaan met onzekerheid? En hoe dan?

‘De vraag wie je bent, wordt alleen maar belangrijker. We zullen allemaal nog beter moeten nadenken over onze identiteit, dat geldt zowel voor personen als voor organisaties. Hoe onzekerder de omgeving, hoe meer je je zekerheid aan jezelf moet ontlenen. Je bent misschien geneigd om in een onzeker klimaat vooral te kijken wat de ander doet en je daaraan aan te passen. Maar dat is geen oplossing. Je moet je eigen koers bepalen.

Dat doe je door je eigen identiteit te beschrijven. Die geeft sturing en daarmee houvast. Moet ik nu die ene carrièrestap maken of die andere? Moet ik mij als bedrijf hierop richten of daarop? Een beschrijving van je identiteit dwingt keuzes af. Maar wat is een goede beschrijving? Volgens Zygmunt Bauman moet het twee ogenschijnlijk tegenstrijdige zaken met elkaar verbinden: enerzijds willen mensen zo veel mogelijk meemaken, ze willen zich niet vastleggen, ze willen flexibel zijn, en anderzijds hebben ze een enorme behoefte aan een herkenbare, stabiele identiteit. Dus een identiteit die helpt keuzes af te dwingen moet zowel houvast bieden als ruimte bieden voor flexibiliteit.

Dat is niet gemakkelijk, maar ook niet onmogelijk. Stel, je bent leraar economie op een school. Dan kun je zeggen: ik ben een docent. Maar je kunt ook zeggen: ik ben econoom. Die beschrijving geeft ruimte, want je kunt doceren, maar je kunt misschien ook een column schrijven over economie. Of je zegt: ik ben een educatieve entertainer – ik verzin maar iets –, dan kun je lesgeven maar ook filmpjes maken voor YouTube. Het gaat erom dat je iets formuleert dat net even uitsteekt boven wat vanzelf spreekt, dat ruimte biedt om ergens naar te reiken. Dan sta je sterker in tijden van onzekerheid.’

Hoe doe je dat als je dat nooit gewend was?

‘Je hebt verbeeldingskracht nodig. Hoe je daaraan komt? Door veel te zien, veel te lezen, je voor veel dingen open te stellen. Zo kun je jezelf trainen om creatief te zijn. Het ontbreekt veel organisaties aan de verbeeldingskracht om conceptueel te kunnen nadenken wie ze zijn en wat ze zouden kunnen zijn. Terwijl, in tijden van onzekerheid weet je toch niet precies hoe het wordt, dus je moet goed kunnen nadenken over hoe het zou kunnen zijn.’

Verbeeldingskracht is nu niet bepaald een eigenschap die we onze kinderen bij voorrang leren op school, of waar vacaturesites de nadruk op leggen. Is het een onderschatte kwaliteit?

‘Neem de discussie over de kunstsubsidies. Kunst wordt gezien als een hobby, of als economische activiteit. Het moet leuk zijn of meteen rendement opleveren. Maar ik zou mijn werk niet kunnen doen als ik niet veel tijd doorbracht met onzinnige dingen als boeken lezen waarvan ik niet weet of ik ze ooit kan gebruiken. Kunst helpt zin te geven aan wie je bent. Maar het betaalt zich niet meteen uit. Dat is een probleem in tijden van onzekerheid, want dan zijn we gefocust op de korte termijn. Maar het is duidelijk dat de opkomst van robots ons voor de vraag gaat stellen: wat maakt mensen uniek? Dat is toch het feit dat ze zin kunnen geven aan dingen, dat ze na kunnen denken, dat ze creatief kunnen zijn. Het feit dat ze nieuwe wegen kunnen zien. Een brede ontwikkeling helpt daarbij.

Toch doet Nederland het niet slecht als je het met Singapore vergelijkt. Singapore is ongelooflijk competitief. Dat maakt dat iedereen goed presteert. Maar het is niet altijd bevorderlijk voor de creativiteit. Om creatief te zijn moet je empathisch zijn. Problemen worden steeds complexer. Ze kunnen niet meer door één persoon worden opgelost. Daarom wordt het steeds belangrijker om samen ideeën te bedenken en dan moet je geen cultuur hebben waar iedereen elkaar de loef afsteekt. Omdat kinderen in Nederland veel minder competitief worden opgevoed, zijn ze geneigd om zich in te leven in de ander en dat komt de creativiteit ten goede.’

Nederlandse kinderen wordt uiteindelijk beter geleerd overeind te blijven in een onzekere wereld dan in het superonzekere Singapore?

‘Mijn zoon ging in Singapore naar school. Het onderwijs is er ontzettend goed, maar heel mathematisch en heel efficiënt. Bij de zwemles heeft mijn zoon het na drie keer rondjes zwemmen wel gezien. Hij stapt op de rand van het zwembad. Nu, dat mag niet van de leraar. Van mij mag dat wel. Want zo leer je risico nemen. Je moet weten wanneer je op de fiets stapt, wanneer je loslaat en begint te trappen. Je moet als kind ook weten: durf ik wel of niet op de rand te stappen? Als je dat soort ervaringen uitstelt, leer je nooit goed met risico om te gaan. Dat zie je in een aantal Aziatische samenlevingen, waaronder Singapore. Wij leren dat hier al heel vroeg, en dat is een ontzettend belangrijke eigenschap. Singapore en China willen heel graag creatiever worden. Ondernemerschap, risico nemen, creativiteit zijn de toverwoorden in Azië. Zij willen dat op de universiteit of op de middelbare school aanleren. Maar het begint natuurlijk veel eerder.’

Er is nog een Nederlandse karaktertrek die kan helpen om overeind te blijven in woelige tijden, denkt Van der Vorst: onze traditie van praktisch ontwerp. Design thinking wordt steeds populairder als methode om problemen werkende weg, bijna op de tast op te lossen. Deze benadering past bij de Nederlandse ontwerpershouding. ‘Een ontwerper heeft altijd een ideaal voor ogen. Maar hij heeft geen uitgestippeld pad dat daar naartoe leidt. Dus hij gaat knutselen. Een tegenslag kan dan zomaar een opstap blijken naar iets nieuws. Het is een levenshouding die past in tijden van verandering.

Je kunt in onzekere tijden terug naar de junglemaatschappij. Dan kijk je goed om je heen en zorg je dat je de ander zo veel mogelijk de pas afsnijdt. Dan denk je vooral aan jezelf, zie je overal gevaar en stel je je in op risico’s. Dat is best een effectieve levenshouding. Maar het zou veel interessanter en positiever zijn om de ontwerpershouding aan te nemen. Dan wordt onzekerheid – met alle bijbehorende oneffenheden en onduidelijkheden – een essentieel element in een wordingsproces. Je moet dan wel een ideaal hebben, iets waar je naar streeft. Je moet iets willen maken, wat dat dan ook is. Een van de interessantste opvattingen over de liefde is dat ze creërend moet zijn. Dat je de relatie ziet als iets wat je er beiden van maakt. Dan ga je anders om met tegenslag. In het Nederlands zeggen we bij tegenslag: je moet er iets van maken. Dat moet je eigenlijk letterlijk nemen: een aanleiding zien om iets te creëren.’

Denken als een ontwerper past bij uitstek in onze digitale tijd. Zelf bouwen, stap voor stap. Onderzoeken, je weet niet waar je uitkomt…

‘En dat proces interessant vinden, al kan het heel frustrerend zijn. Als ik zie hoe mijn jongste met Duplo bezig is – als buitenstaander zou je denken: tjonge, wat een frustrerend proces. Maar hij gaat er helemaal in op want hij is iets aan het maken. Ik denk ook dat de rol van discipline in het bereiken van geluk zwaar wordt onderschat. Je moet ergens doorheen, uiteindelijk helpt dat. Dat is lange tijd gevaarlijk geweest om te zeggen. Maar het is niet allemaal leuk, lekker en gemakkelijk.’

Wat mij zo aanspreekt in dit verhaal is die verwijzing naar het ideaal. Veel jonge mensen snakken daarnaar.

‘Ik ben heel optimistisch over de jonge generatie. Ze doen het op een andere manier. Ondernemerschap is belangrijker geworden. Jongeren denken eerder: het wordt toch niet voor mij geregeld, ik moet het zelf regelen. Ze geven hun toekomst zelf vorm maar hebben ook oog voor de planeet. Er is een can-do-mentaliteit, ook door technologie gedreven. En je hoeft ook niet per se een groot maatschappelijk ideaal te hebben. Als je maar iets formuleert wat uitsteekt boven de vanzelfsprekendheid van alledag.’

En als je niet over die verbeeldingskracht beschikt?

‘Het is meer dan ooit belangrijk dat je kunt omgaan met tegenstrijdigheden. Dat geldt voor mensen, voor bedrijven en voor de samenleving als geheel. Vroeger was je of econoom of socioloog en daar bleef het dan bij. Maar als het in je vermogen ligt, maak je dan meerdere specialismen eigen. Ben je ingenieur? Ga dan schilderen of muziek maken. Verdiep je erin. Dan komt het wel goed, denk ik. Dat is puur intuïtief. Dit is waar ik zelf naar neig, en ik voel mij in deze wereld als een vis in het water. Je wordt er mentaal weerbaarder van. Je schrikt niet als er tegenstrijdige dingen gebeuren, want je hebt gezien hoe je ze kunt verenigen.’

Is dat een oplossing voor iedereen, of vooral voor mensen met een denkend beroep?

‘Ook als je ambachtelijk werkt, kun je er nog een tweede ambacht of een contra-activiteit bij leren. Iedereen zou dit moeten kunnen. Kinderen kunnen toch ook voetballen en tegelijk leren op school? Niet iedereen hoeft overal goed in te zijn, maar ik denk dat de neiging om een tegenpool in jezelf op te zoeken een competentie is die heel goed van pas komt in de nieuwe wereld.’

Het devies is: help jezelf, want er is geen politiek antwoord op de onzekerheid?

‘Nou, dit denken wordt niet gestimuleerd. Veel media redeneren bijvoorbeeld: de wereld wordt zo complex, daarom moeten wij heel duidelijke tegenstellingen creëren. De ene persoon vertegenwoordigt het ene standpunt, de andere het tegendeel. Geen grijstinten of tegenstrijdigheden asjeblieft. Maar de impliciete boodschap die je hiermee afgeeft is dat iemand blijkbaar niet twee dingen tegelijkertijd kan denken. Je ziet nooit iemand in de media die zegt: ik doe dit én dat. Terwijl deze tijd juist vraagt om methodes om met onvoorspelbaarheid en complexiteit om te gaan.’

Dit verhaal verscheen op 5 november 2014 in De Groene Amsterdammer. 

Singapore: Beeld via Flickr: 1, 2

Back To Top