skip to Main Content

De individualisering is volgens de Britse filosoof Phillip Blond te ver doorgeschoten. ‘Het verlies van verantwoordelijkheid voor elkaar is het ergste wat de armen kon overkomen. Het was links dat hiervoor verantwoordelijk was.’

door Yvonne Zonderop

IN ZO’N ONBESTEMD semi-modern kantoorpand waar Londen het patent op lijkt te hebben ontvangt een vrolijk gestemde Phillip Blond, oprichter van de denktank Res Publica en nieuwkomer op het Britse intellectuele front. Twee jaar geleden gaf hij nog les in theologie en filosofie aan de plaatselijke universiteit van Lancaster, nu adviseert hij regeringen van Denemarken, Italië en Frankrijk tot aan China en de Verenigde Staten over sociaal beleid in de 21ste eeuw. Het is allemaal veroorzaakt door zijn boek Red Tory, dat begin dit jaar verscheen en dat als inspiratiebron geldt voor de Britse premier Cameron en diens oproep tot Big Society. Sindsdien is Phillip Blond (1966) gewild en positioneert hij zijn denktank als een ‘global organisation’.

Blond was ooit marxistisch links, stapte toen over naar rechts, maar nu probeert hij twee tegenovergestelde maatschappijopvattingen te verzoenen in een nieuwe politieke aanpak. Niet de markt, niet de staat, maar de – kleine – lokale gemeenschap moet de bron zijn van maatschappelijke actie. De nationale politiek moet juist die gemeenschappen versterken, vindt hij. Hij beklemtoont het belang van een lokale economie en houdt een warm pleidooi voor vormen van economische samenwerking, zoals de coöperatie.

Blonds sociaal-conservatisme raakt onmiskenbaar een snaar. Niet enkel in het Verenigd Koninkrijk, dat steeds duidelijker z’n bekomst heeft van het marktdenken van Labours Blair en Brown en hun voorganger Thatcher, maar tot ver daarbuiten. In de westerse wereld klinkt alom gemor over de neoliberale erfenis, maar alternatieven zijn vooralsnog schaars. Blonds combinatie van conservatieve waarden met een hedendaagse netwerkbenadering valt dan ook in vruchtbare aarde.

Dit betekent niet dat hij een hapklaar recept heeft voor de euvels van deze tijd. De praktische uitwerking van zijn ideeën laat ruimte voor twijfel en kritiek lijkt niet altijd welkom. Dat laatste blijkt als de filosoof John Gray ter sprake komt. Deze reageerde aanvankelijk positief verrast op Blonds denkbeelden, maar kwam later tot de slotsom dat ze economisch onuitvoerbaar en dus onrealistisch zijn. Daarmee geconfronteerd zegt Blond: ‘Alles goed en wel, maar onder een laklaag van radicaliteit is John Gray uiteindelijk een liberal, een heel conventionele denker.’ Blond posteert zich daar tegenover als aanzegger van een nieuwe tijd.

IN HET VOORWOORD bij ‘Red Tory’ schrijft u dat de Britten lijden aan ‘een doordringend gebrek aan levensvreugde’.

Phillip Blond: ‘Ik vermoed dat velen dat zo voelen. De Britten zijn zwaar teleurgesteld over wat ik maar de gebroken samenleving noem. De Verenigde Naties hebben de condities waaronder kinderen hier opgroeien internationaal gezien ronduit slecht genoemd. Maar wat ik met die zin vooral probeerde te formuleren, is dat er iets ontbreekt aan onze dagelijkse manier van leven. Het ontbreekt aan elkaar.’

Ik associeerde de uitspraak met het gedachtegoed van Zygmunt Bauman, die veel kritiek heeft op de lege, consumentistische manier van leven in het Verenigd Koninkrijk.

‘Ach, ik heb daar minder moeite mee dan sommigen ter linkerzijde. Ik hou van aantrekkelijke spullen, net als iedereen. Ik geloof niet dat rijkdom ongelukkig maakt; het is heel goed mogelijk om een rijk en gelukkig land te zijn. Maar rijkdom leidt ook niet per se tot geluk. Mijn punt is eerder dat we niet meer zo goed lijken te weten wat waardevol is. Wasmachines zijn geweldig, en ik neem het any time voor ze op, maar ze hebben geen betekenisvolle waarde. De Britse dichter John Ruskin zei: “There is no wealth but life.” Zo is het maar net.’

U noemt de gebroken samenleving. Sommigen wijten die breuk aan de opkomst van de meritocratie, waarin talent beloond wordt en mensen die geen succes hebben als mislukkeling worden weggezet.

‘Dat vraag ik me af. Meritocratie is een fictie, althans, bij ons. Het is een sprookje dat wie talent heeft en inzet toont hogerop komt. In de praktijk werkt het niet. We noemen het meritocratie, maar het enige wat er gebeurt is dat de hoge inkomens en de mensen op de goede posities profijt trekken en de rest verlaten achterblijft. Meritocratie is een heel goed idee dat nooit van de grond is gekomen, althans gemeten naar de retoriek die in het Verenigd Koninkrijk wordt gehanteerd. Kijk naar de grammar schools (voormalige middelbare scholen – yz), die waren heel effectief voor slimme arbeiderskinderen om hogerop te komen. Maar zo werkt het niet meer. Dertig jaar propaganda voor de meritocratie heeft ertoe geleid dat het domste maar rijke kind het slimste arme kind al op zevenjarige leeftijd voorbijstreeft.’

U zegt: de bovenlaag bestendigt haar machtspositie. Maar onderwijl geven losers zichzelf de schuld van hun zwakke positie. Volgens de Britse socioloog Michael Young is dat hét recept om populisme te kweken.

‘Ik benader het anders. Ik heb veel meer een probleem met het feit dat de meritocratie een aanslag heeft gepleegd op onze veelzijdige samenleving. Iedereen wil tegenwoordig advocaat of dokter worden, maar dat is niet voor iedereen weggelegd. Als je het begrip van succes eerst vernauwt en daarna iedereen in het land uitnodigt om mee te doen in de concurrentieslag moet je niet verbaasd staan dat de mensen met de beste opleiding en het meeste geld winnen. Dat is wat de meritocratie is gaan betekenen in dit land. Het is niet per se een failliet concept, maar wel in de praktijk. Mijn antwoord zou zijn: hanteer een bredere opvatting van status en prestaties. We moeten kunnen zeggen: het is goed om een voortreffelijke tuinman te zijn of een uitstekende leerkracht of een goede buschauffeur. Als je dat werk goed doet, en je geeft om mensen, is dat ontzettend waardevol.

In de jaren vijftig was het nog eervol om een plaatselijke dominee of bankdirecteur te zijn. Maar we waarderen de horizontale relaties tussen mensen niet meer, iedereen richt zich naar David Beckham en Posh Spice. Voor het vrouwelijk lichaam geldt hetzelfde. Iemand zegt: dit is het model, en vervolgens probeert iedereen dat te bereiken, waarbij velen natuurlijk falen. We zouden een veel bredere opvatting moeten huldigen van wat aantrekkelijk is en wat het betekent om te slagen. Daarmee brengen we een halt toe aan de krachten die de ongelijkheid voeden. Niemand lijkt zich te realiseren dat we status in feite hebben gecentraliseerd en hebben uitgedeeld aan een handjevol mensen, waarna de rest erom mocht gaan strijden. Dat model is onheus.’

U TREURT in uw boek om een verdwenen Britse cultuur.

‘Dan doel ik op cultuur als de manier waarop mensen reageren op de eisen die het leven aan hen stelt. Zo bezien bestaat er inderdaad een Britse cultuur, die, door de eeuwen heen, de wereldgeschiedenis veel goeds heeft gebracht. Zonder Britse inmenging had de wereld er aantoonbaar slechter voorgestaan. We hebben Europa meermalen gered van dictatuur. Wij zijn begonnen met de inperking van de slavernij. We zijn op allerlei manieren vooruitstrevend en radicaal geweest. Zelfs als je het imperialisme haat, dan nog moet je erkennen dat ons kolonialisme goedwillend van aard was en dat onze aanwezigheid veel goeds heeft gebracht.’

Dan gaat het om Britse waarden…

‘En om hun instituties. De gevolgen van de Tweede Wereldoorlog hebben voor ons niet goed uitgepakt. Wij waren het enige Europese land dat vocht uit overtuiging, niet omdat we moesten. Maar de overwinning is bij ons al heel snel vermengd geraakt met het verlies van het Britse empire. Daardoor werden we alsnog een verslagen land. We namen afstand van onze Britse bijdragen aan de wereld en maakten onszelf afhankelijk van andere machten. We hebben ons erfdeel in de versukkeling laten geraken.

Dat was een grote vergissing, denk ik. Wij hebben het altijd meer van soft power moeten hebben dan bijvoorbeeld de Amerikanen, die miljarden hebben uitgegeven om de wereld hun aangezicht te geven. Kijk maar hoe de Europese Unie zich nu van soft power bedient die is gebaseerd op twee Britse vindingen: de rechtsstaat en institutionele handhaving. In dat verband durf ik de stelling aan dat de Europese Unie in sommige opzichten een Britse creatie is.

Maar goed, in de jaren vijftig en zestig is ons land decadent geworden. We hebben onze eigen erfenis in diskrediet gebracht en we hebben er te veel afstand van genomen. We kregen een hekel aan onze eigen cultuur.’

Het waren de jaren waarin de middenklasse opkwam.

‘In de jaren vijftig had de middenklasse nog een notie van dienstbaarheid, maar in de jaren zestig is iedereen de weg kwijtgeraakt. De middenklasse raakte geobsedeerd door seks, ook al hadden ze vaak helemaal niet die vrije seks waar studenten en popmusici van verhaalden. Toch hebben die verhalen het idee van vrije seks veralgemeniseerd – tot ieders schade, maar vooral tot die van de arme mensen.

Waarom ik dat zeg? Arme mensen hebben elkaar veel harder nodig om overeind te blijven. Het leven is minder zwaar als je bij elkaar kunt schuilen en op elkaar let. Maar de solidariteit van de arbeidersklasse is ondermijnd geraakt, onder meer door het opkomend individualisme. Daardoor heerst er nu fragmentatie aan de onderkant van de samenleving.’

Valt de arbeidersklasse de vrijheid zwaar?

‘Niet de vrijheid. Waar ze moeite mee hebben is individualisme, en dan vooral individualisme dat gebaseerd is op hedonisme. Ze trouwden niet meer, ze gingen zich minder bemoeien met de toekomst van hun kinderen, mannen lieten hun vrouw in de steek, vrouwen verlieten hun man. Het einde van het liedje is dat we een samenleving hebben gecreëerd waarin de meesten veel slechter af zijn dan voordien. Dat geldt vooral voor gescheiden vrouwen met kinderen, die zelf geacht worden voor het huishoudinkomen te zorgen. Het verlies van verantwoordelijkheid voor elkaar is het ergste wat de armen kon overkomen – en het was links dat hiervoor verantwoordelijk was.’

Omdat links het voorbeeld gaf?

‘Links zei: het huwelijk is een saaie aangelegenheid, het is fascistisch om voor elkaar te zorgen (ik schiet in de lach, Blond lacht met mij mee). Slecht, maar heel invloedrijk en krachtig.’

Toch ook omdat individuele vrijheid aantrekkelijk is?

‘Natuurlijk, het is aantrekkelijk om je te verlossen van banden die knellen. En ik geef toe dat gemeenschappen onderdrukkend kunnen zijn. Ik steun vrouwen en ik vind het terecht dat ze een loopbaan willen en niet enkel voor hun kinderen willen zorgen. Maar op een gegeven moment ontstond het idee dat mannen en vrouwen hetzelfde zijn en slechts enkele lichaamsdelen van elkaar verschilden. In feite zijn we in de jaren zestig een soort patriarchaal feminisme gaan aanhangen, waarbij vrouwen werden beschouwd als mannen. Het deed geen recht aan het feit dat vrouwen wel degelijk van mannen verschillen en ook wel degelijk andere behoeftes hebben. Dat de wet er niet is om gelijkheid af te dwingen maar om diversiteit te beschermen. Omdat wij een egalitaire benadering hadden, modelleerden we vrouwen naar mannen. Tot op vandaag hebben wij geen goede voorzieningen om kinderen op te vangen, geen diensten waar de meeste vrouwen echt iets aan hebben. Als gevolg daarvan hebben we nu een patriarchaal soort feminisme dat prima werkt voor mannen en slecht uitpakt voor de meeste vrouwen. Dankjewel links!

Daar komt bij: de meeste vrouwen – en trouwens ook de meeste mannen – willen gewoon een liefdevolle relatie. Ze zijn helemaal geen permanent individualistisch op seks gericht roofdier. Je kunt dat natuurlijk wel als aantrekkelijk neerzetten – en op een bepaalde leeftijd vind je dat ook aantrekkelijk. Maar wat we eigenlijk willen is iets heel aards, namelijk een langdurige, serieuze menselijke verhouding. Het was misschien niet hun oogmerk, maar gemeten naar het resultaat hebben vrouwen uit de middenklasse met hun jaren-zestigfeminisme bijgedragen aan de vernietiging van het thuis en de kansen van arbeidersvrouwen.’

In Nederland beweren conservatieven dit niet alleen over vrouwen maar in het algemeen; dat de vrijheidslievende bovenlaag de onderlaag in problemen heeft gebracht.

‘Dat vind ik ook. Ik noem de vrouwen met opzet omdat ik voorstander ben van een nieuw, radicaal, écht feminisme – al haat ik dat woord. Ik bepleit een serieus pro-vrouwenbeleid.’

‘BIG SOCIETY’ is het motto van de Conservatieve Britse regering. Dat hebben ze van u. Niet de staat, maar de samenleving moet in actie komen. Een truc om de enorme bezuinigingsronde van een sociaal sausje te voorzien, zeggen critici.

‘De regering heeft anders al flink wat beleidsvoorstellen van ons overgenomen. Dat loopt van de omvorming van organisaties in de publieke sector tot coöperaties, via het faciliteren van goededoeleninzameling op internet tot betere steun voor sociale ondernemers op lokaal niveau. Ons idee voor een spaarplan voor kinderen, waar kinderen op een bepaalde leeftijd enkel zelf over kunnen beschikken, ligt nu bij het ministerie van Financiën voor commentaar. Voor mij luidt de uiteindelijke vraag: kunnen we beleid maken dat nieuwe verhoudingen in de samenleving kweekt? Aan het antwoord op die vraag meet ik het succes af. En dan kan ik enkel zeggen: we zijn op weg.’

U roept mensen op meer energie te steken in de lokale gemeenschap. Maar velen zijn domweg te druk in het spitsuur van het leven.

‘Te druk met wat? Met televisiekijken? Gemeenschappelijke oplossingen kunnen mensen gelukkiger maken en ze ook tijdwinst opleveren. Als ouders wat vaker op elkaars kinderen passen, en er op vier letten in plaats van op twee, geven ze elkaar zomaar een vrije avond. Dat is mijn punt. Geen mens kan alles in z’n eentje doen. Als mensen zich associëren en taken verdelen, vergroot dat ieders vrijheid.

Ik heb nooit de indruk willen wekken dat Big Society enkel gaat om vrijwilligerswerk, want dat is niet juist. Het is een economische gedachtegang. Als je het beroep op de overheid terugbrengt, kunnen de belastingen omlaag. Als je lokale investeringen versterkt, geeft dat ook sociaal rendement. Als je toetredingsdrempels verlaagt, bevorder je ondernemerschap. Ik wil niet van mensen vragen om boven op hun huidige leven nog meer vrijwillig te doen, ik bepleit een verandering van werken zodat er meer tijd vrij komt.’

Uw economische voorstellen vergen een radicale verandering.

‘In het boek The Great Transformation (over de opkomst van de markteconomie in Engeland – yz) schrijft Karl Polanyi dat de economie zich is gaan loszingen van de gemeenschap. Ik wil die twee weer bij elkaar brengen. Ik weet dat er kritiek op is, maar dat zijn de conventionele critici. Er zijn wel degelijk alternatieven voor onze huidige economie. Je kunt een samenleving ook anders organiseren dan als een aggregatie van individuen die enkel hun eigenbelang nastreven. De buitengewoon succesvolle Duitse industriepolitiek is niet het resultaat van neoliberale opvattingen of van individualisme, het is het resultaat van een economie die wordt beschouwd als iets wat je met elkaar deelt. Ik geef op dit punt meer voor Noord-Italië of voor Duitsland dan voor Groot-Brittannië, economisch gezien.’

Bent u niet bang dat u verliefd bent op een economisch systeem dat ooit werkte maar dat het nu aflegt tegen grootmachten als China?

‘Nee, helemaal niet. Ik was uitgenodigd door de Chinese overheid, omdat mijn ideeën voor hen relevant zijn. Mijn ideeën zijn niet van het verleden, ze zijn van de toekomst. Mijn critici denken in het verleden. Ik propageer het belang van netwerken, van nieuwe vormen van samenwerking, van het verlagen van toetredingsdrempels voor de markt, dat zijn 21ste-eeuwse oplossingen.’

Dus de kritiek dat u als romanticus terug verlangt naar een voorgoed voorbij verleden klopt niet?

‘Je keert niet terug, dat lukt je niet. Je moet onze problemen als hedendaagse vraagstukken zien. Om oplossingen te vinden moet je sociale media gebruiken en andere communicatievormen om nieuwe lokale gemeenschappen te stutten en nieuwe lokale financiering van de grond te krijgen. Neem
een voorbeeld aan voetbalclubs. Dat zijn lokale organisaties die veel betekenen voor mensen. We moeten weg van al die gecentraliseerde instituties, en nieuwe ruimtes vullen op regionaal of stedelijk niveau. Dat is een 21ste-eeuwse manier van doen.’

Dit artikel verscheen in de Groene Amsterdammer van 2 december 2010.

Back To Top